18230 |
klomp |
klomp:
kloomp (Q096p Bunde),
klōmp (Q096p Bunde)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klunteren (Q096p Bunde)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18120 |
kloven |
kloven:
klève (Q096p Bunde),
sprongen:
schprung (Q096p Bunde)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knauwele (Q096p Bunde)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
dujen (Q096p Bunde)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17677 |
knie |
knie:
knee (Q096p Bunde, ...
Q096p Bunde)
|
knie [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17678 |
knieholte |
hees:
í-ès (Q096p Bunde)
|
knieholte [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18151 |
knikkebenen |
met knikkende knie?n lopen:
met knikkende knieje (Q096p Bunde)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
huuf (Q096p Bunde),
/
huve [mv.} (Q096p Bunde),
Voor alle knikkers.
huuve (Q096p Bunde, ...
Q096p Bunde)
|
Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)] || Verschillende soorten knikkers. [BN 03]
III-3-2
|
21825 |
knorren (wbd) |
kuieren:
Van Dale: II. kuieren, (gew.) keuvelen, kouten, gezellig praten.
kuijeren (Q096p Bunde)
|
zachtjes kreunen en knorren, gezegd van kleine kinderen die voldaan en tevreden zijn [grutten, kaaieren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|