| 22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
auwejaorsaovent (Q096p Bunde),
auwwejaorsjaovent (Q096p Bunde),
awwejaorsjaovent (Q096p Bunde)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
| 22318 |
oudejaarsdag |
oudejaarsdag:
auwejaorsdaag (Q096p Bunde),
auwwejaorsjdaog (Q096p Bunde),
awwejaorsjdaag (Q096p Bunde)
|
Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
| 20229 |
ouders |
ouders:
auwers (Q096p Bunde)
|
ouders [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 25608 |
ovenpaal |
scheutel:
šø̄tǝl (Q096p Bunde)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
| 21168 |
overweg |
overweg:
euverweeg (Q096p Bunde)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 33381 |
paardestal |
voerij:
vrii̯ (Q096p Bunde)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
| 21261 |
pad, paadje |
weg, weggetje:
weigske (Q096p Bunde)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
vet:
vet (Q096p Bunde)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17874 |
pak slaag |
smakken:
sjmakke (Q096p Bunde),
smarren:
sjmarre (Q096p Bunde)
|
een pak slaag [ZND m]
III-1-2
|
| 24293 |
paling, aal |
aal:
ieèl (Q096p Bunde),
geen verschil
ieèl (Q096p Bunde)
|
aal, paling [DC 10 (1941)]
III-4-2
|