e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bunde

Overzicht

Gevonden: 1006
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rechtstaande oren flaporen: flapòàre (Bunde) oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)] III-1-1
reeks, rij rij: rie (Bunde) rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
reiken naar reiken naar: met de handen naar iets reiken (Bunde), nao get reike (Bunde), reike (Bunde) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] || reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)] III-1-2
reiskoffer koffer: Karte 365.  koffer (Bunde) Reisekoffer III-3-1
rest in het glas klatsje: kletske (Bunde) restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)] III-2-3
rib rib: rub (Bunde), rup (Bunde) rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden strontschup: %%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%  riek (Bunde  [(4-tandig)]  ) Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.] I-2
riek, mestriek drieschankige riek: drišɛŋkegǝ [riek] (Bunde), riek: rēk (Bunde  [(vier)]  ), vierschankige riek: vēršɛŋkegǝ [riek] (Bunde) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
rijden varen: varen (Bunde) zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1
rijentrekker vorentrekker: vōrǝntrękǝr (Bunde) De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5