e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bunde

Overzicht

Gevonden: 1006
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snotneus snotslemmel: sjnótslémmel (Bunde), dit zegt men, in de betekenis van snotjongen.  sjnótslémmel (Bunde), snotsnaas: sjnótsnaas (Bunde, ... ), snotsnaas (Bunde), snotsneus: schnótsnaas (Bunde), sjnotsnaas (Bunde) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-2, III-1-4
snottebel snotslemmel: [sic]  sjnotslemmel (Bunde) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snotteren: sjnoottere (Bunde) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
snuit snufferd: snufferd (Bunde), snuits: sjnoets (Bunde), Plat.  šnoets (Bunde, ... ) gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || neus [DC 01 (1931)] III-1-1, III-4-2
snurken snurken: sjnörke (Bunde), snörke (Bunde) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soepvlees soepenvlees: soppevleisj (Bunde) soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
spaak speken: špęi̯kǝ (Bunde) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13
spade, spitschop graafschup: grāf[schup] (Bunde), schup: šø̜p (Bunde) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spatten spiertsen: spiertsen (Bunde) in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] III-4-4
speeksel uitspuwen kotsen: kotse (Bunde), spijen: schpieje (Bunde) spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1