17769 |
vingerlid |
lid:
leed van ənə vingər (Q096p Bunde)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
duimen:
Plat.
dōēmə (Q096p Bunde),
fikken:
Plat.
fikkə (Q096p Bunde),
fikkes:
fikkes (Q096p Bunde),
tengels:
tengels (Q096p Bunde),
tien geboden:
10 gebooije (Q096p Bunde),
vijf geboden:
Plat.
viéf gəbójə (Q096p Bunde)
|
vinger [DC 01 (1931)] || vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaschotel:
vlaasjootel (Q096p Bunde, ...
Q096p Bunde),
vlasjóttel (Q096p Bunde)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
24914 |
vlaktex |
beemd:
beind (Q096p Bunde)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechten (Q096p Bunde)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
zweven:
zweve (Q096p Bunde)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21192 |
vliegtuig |
vliegmachine:
vleegmesjien (Q096p Bunde)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vliegveld (Q096p Bunde)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24499 |
vlier |
heulenteer:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
heulentère (Q096p Bunde)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
pepel:
peepel (Q096p Bunde, ...
Q096p Bunde,
Q096p Bunde)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|