| 24337 |
kikker |
vors:
voͅs (P182p Buvingen)
|
kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
| 24336 |
kikkerdril |
paddengerep:
padəgərɛp (P182p Buvingen)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
| 24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)gerep:
padəgərɛp (P182p Buvingen)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
| 20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
keend (P182p Buvingen)
|
kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
| 33940 |
kinketting |
kinkettel:
kenkętǝl (P182p Buvingen)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
| 29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (P182p Buvingen),
hinǝ (P182p Buvingen)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 34507 |
kippen -werkwoord |
gehekt (volt. deelw.):
gǝhikt (P182p Buvingen)
|
De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34010 |
kippen, storten |
opkappen:
opkapǝ (P182p Buvingen)
|
Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
| 33407 |
kippenrek, hoenderrek |
stekken:
stɛkǝ (P182p Buvingen)
|
Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h]
I-6
|
| 34486 |
kippenveer |
pluim:
plām (P182p Buvingen),
pluimpje:
plømkǝ (P182p Buvingen)
|
[L 5, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|