| 20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
aderdom (P182p Buvingen)
|
ouderdom [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
| 34147 |
leiden |
naar de var gaan:
nār dǝ var gān (P182p Buvingen)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
| 21376 |
leren |
leren:
djeeë het vandaag et mitste gelieëd en djeeë zijt braaf geweeëst, dje moogt vrugger thaas goën as d⁄aander (P182p Buvingen)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
| 21002 |
leverpastei |
leverpat:
lēvərpəteͅi (P182p Buvingen)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 20514 |
leverworst |
leverpens:
lēvərpɛns (P182p Buvingen)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 17647 |
lies |
liest:
līst (P182p Buvingen),
lijst:
lē̜st (P182p Buvingen)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|
| 24343 |
lieveheersbeestje |
onzelievevrouwbeestje:
ook in ZND 16, 006
ooslivrouwbiske (P182p Buvingen)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
| 21098 |
lijnzaadmeel |
lijzendmeel:
lęi̯zǝtmēǝl (P182p Buvingen)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
| 17617 |
lip |
lip:
lep (P182p Buvingen, ...
P182p Buvingen)
|
lip [RND] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
| 31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
li ̝p (P182p Buvingen)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|