| 33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
sxyrpōt (P182p Buvingen)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
| 34117 |
scrotum |
beurs:
bǫs (P182p Buvingen)
|
Teelzak van de stier. [JG 1a, 1b]
I-11
|
| 20962 |
selderij |
selderie:
seͅldəri (P182p Buvingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 19778 |
sering |
sint-jorisbloem:
sintjeuresbloeme (P182p Buvingen)
|
I-7
|
| 33526 |
siererwt |
reukerwten:
reujkerte (P182p Buvingen)
|
I-7
|
| 28694 |
sikkel |
zikkel:
zikǝl (P182p Buvingen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
| 33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (P182p Buvingen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
| 33587 |
sjalot |
sjarslot:
sərsloͅtə (P182p Buvingen)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (P182p Buvingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 25342 |
slachten |
dooddoen:
dūǝtun (P182p Buvingen)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|