| 21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo:ət (P182p Buvingen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
| 21289 |
soldaten |
soldaten:
suldo:ətə (P182p Buvingen)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
| 33222 |
sorteren met de hand |
herrapen:
hęrǭpǝ (P182p Buvingen),
onderrapen:
ǫndǝrǭ.pǝ (P182p Buvingen)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
| 34576 |
spaak |
speken:
spii̯kǝ (P182p Buvingen)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
| 32750 |
spade, spitschop |
schup:
skø̜p (P182p Buvingen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
| 17694 |
speeksel uitspuwen |
spuwen:
spo:ə (P182p Buvingen)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
| 34114 |
speen van de koe |
deem:
dø̜m (P182p Buvingen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
| 20630 |
spek |
spek:
spɛk (P182p Buvingen, ...
P182p Buvingen)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 20165 |
spenen |
spenen:
spēǝnǝ (P182p Buvingen)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
| 31953 |
spijkeren |
nagelen:
nexǝlǝ (P182p Buvingen)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|