21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plekken:
plekke (Q095a Caberg)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
vinden:
vinde (Q095a Caberg)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
deupdeikentsje (Q095a Caberg),
deupkleid (Q095a Caberg),
deupmuts (Q095a Caberg),
naovelbèndsje (Q095a Caberg),
pisdook (Q095a Caberg),
slabber (Q095a Caberg),
zeeverlèpke (Q095a Caberg),
[id. als 19]
slabber (Q095a Caberg),
zeeverlèpke (Q095a Caberg)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18253 |
[falie] |
voile (fr.):
vaol (Q095a Caberg)
|
sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
onderhemdje:
onderhempje (Q095a Caberg)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18097 |
aambeien |
aambeien:
aambeie (Q095a Caberg)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
drinken:
drinke (Q095a Caberg),
zuiken:
zōēke (Q095a Caberg)
|
gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19268 |
aandringen |
aandringen:
aondringe (Q095a Caberg)
|
met klem trachten gedaan te krijgen, met drang onder de aandacht brengen [prossen, aandringen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19975 |
aanhitsen |
kissen:
WBD/WLD
kisje (Q095a Caberg)
|
Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
18883 |
aanhoudend klagen |
klagen:
klaoge (Q095a Caberg)
|
aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)]
III-1-4
|