18157 |
betten van een wonde |
betten:
bette (Q095a Caberg)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20180 |
bevallen |
bevallen:
bevalle (Q095a Caberg),
een kind krijgen:
e kind kriege (Q095a Caberg)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
bevel (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg),
commando:
commando (Q095a Caberg),
commando (<port.):
commando (Q095a Caberg),
order:
order (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg)
|
een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
commanderen:
(huidige benaming).
commandeere (Q095a Caberg),
commanderen (<fr.):
(huidige benaming).
commandeere (Q095a Caberg),
heten:
(oude benaming).
heite (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg),
verordonneren:
(huidige benaming).
verordeneere (Q095a Caberg),
verordonneren (<fr.):
(huidige benaming).
verordeneere (Q095a Caberg)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
bewerkelijk:
bewerrekelik (Q095a Caberg)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18839 |
bezadigd |
bedaard:
bedaard (Q095a Caberg),
bezadigd:
bezadig (Q095a Caberg),
gemoedelijk:
gemoedelik (Q095a Caberg),
gemoedereerd:
gemoedereerd (Q095a Caberg)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19303 |
bezig zijn |
aan het doen zijn:
aon ⁄t doen zien (Q095a Caberg)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21299 |
bezoek |
visite (fr.):
visite (Q095a Caberg)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18827 |
bezorgd |
zorgelijk:
zörgelek (Q095a Caberg)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18009 |
bezwijming |
flauwte:
flawte (Q095a Caberg),
onmacht:
n oonmach (Q095a Caberg)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|