19320 |
pralerij |
ambras:
ambaras (Q095a Caberg),
bohei:
behej (Q095a Caberg),
kale spijt:
kale spiet (Q095a Caberg)
|
een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19333 |
pret, schik |
lol:
lol (Q095a Caberg),
plezier:
plezeer (Q095a Caberg)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
plezant:
plezant (Q095a Caberg),
plezierig:
plezeerig (Q095a Caberg)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
preuts:
preuts (Q095a Caberg)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18927 |
proberen |
proberen:
probeere (Q095a Caberg),
proeven:
(eten).
preuve (Q095a Caberg)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuvə (Q095a Caberg)
|
proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
profeteere (Q095a Caberg)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18221 |
pronken |
pronken:
proonke (Q095a Caberg),
pronsen:
proezje (Q095a Caberg)
|
in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
aanstoten:
gezondheid wense
aonstoetə (Q095a Caberg),
klinken:
klinkə (Q095a Caberg)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22310 |
proppenschieter |
proppenschieter:
pròppesjeeter (Q095a Caberg)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|