e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Castenray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snoepje broodbabbel: broeëdbabbel (Castenray), snoepje: snuupke (Castenray), ulevelletje: ulevelleke (Castenray), zurentje: zurentje (Castenray) snoepje || soort snoepje || verpakt snoepje in een gekleurd papiertje, waarop een spreuk staat || zuurtje III-2-3
snotneus kwajong: kwojjòng (Castenray), snothannik: snòthánnek (Castenray), snotkuiken: snòtkuke (Castenray), snotneus: snòtneus (Castenray), snotpiemel: snòtpiemel (Castenray) kleine jongen met veel praatjes || kwajongen, rekel, snotneus || kwajongen, snotneus || snotaap, snotjongen || snotneus, snotjongen III-1-4
snuiftabak snuiftabak: snuūftebák (Castenray) snuiftabak III-2-3
soep soep: Dat is nog s suupke: Dat is soep van goede kwaliteit/Goede vloeibare kost De soep wert nie zó hét ge-aete, as ze wert òpgedi‰nd  soep (Castenray) soep III-2-3
soepgroente soepengroen: soepegruūn (Castenray) soepgroente III-2-3
soepterrine soepterrine: soeptrien (Castenray) soepterrine III-2-1
soepvlees soepenvlees: soep(e)vlaes (Castenray) soepvlees III-2-3
solderen solderen: sǫldiǝrǝ (Castenray) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
spaanderhouder, —bus flimperbus: Deze was soms mooi bewerkt  flimperbus (Castenray) koperen bewaardoos voor te gebruiken schilfers hout III-2-1
spaanders spanen: spø̜̄n (Castenray  [(enkelvoud: spǭn)]  ) De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.] II-12