18973 |
onschuldig |
onschuldig:
ónsjul’dieg (Q121a Chèvremont)
|
onschuldig
III-1-4
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
leverkoek:
Verklw. lieverkuchs-je ¯t jieëft nit alle daag lie¯verkóch
lie’verkóch (Q121a Chèvremont)
|
peperkoek
III-2-3
|
27533 |
ontgroening voor ondergrondse mijnwerkers |
kuilstamp:
kulštamp (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Gebruik om nieuwe mijnwerkers een panschop tegen het, eventueel blote, achterwerk te houden waartegen dan met een voorhamer werdgeslagen. Volgens de invuller uit Q 121c was het op de Domaniale mijn gebruikelijk om dit bovengronds te doen en wel in het gebouw waar de jonge mijnwerkers mijnwagens schoon moesten maken. De invuller uit Q 112a heeft het gebruik nog gekend tot ongeveer 1960. Het werd toegepast bij nieuwe leden van de Bovon, de beambtenontspanningsvereniging van de Oranje-Nassau III. [N 95 A, 9; monogr.]
II-5
|
28073 |
ontkoold |
deruit:
drūs (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Gezegd van een pijler waar alle steenkool uit is verwijderd. In dit lemma zijn alleen de termen voor "ontkoold" opgegeven. Voor de benamingen voor "pijler" zie men het lemma Pijler. [N 95, 532; monogr.]
II-5
|
27591 |
ontslag krijgen |
gekundigd werden:
jǝkøndixt wēǝdǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De dienst opgezegd krijgen. In "zijn boek krijgen" wordt met boek het werkboekje bedoeld dat men terugkrijgt als men ergens niet meer werkt (Vanwonterghem pag. 69). Püs in de "de püs krijgen" is een strozak in het bed of een armoedig bed (RhWB VI pag. 1227 s.v. "Püs"). Het woord wordt in deze uitdrukking overdrachtelijk gebruikt. [N 95, 999; N 95, 998; monogr.]
II-5
|
27271 |
ontslag nemen |
gekundigd haan:
jǝkøndixt han (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Zolder, Zwartberg, Winterslag])
|
Als arbeider zelf ontslag nemen uit de dienst. Men moest een aantal dagen van te voren opzeggen, wilde men zonder loonverlies de werkovereenkomst verbreken. In de Belgische mijnen moest men minstens 14 dagen vooraf het mijnbestuur in kennis stellen van zijn ontslag (Defoin pag. 219). Ook woordtypen als "kundigen" of "(zijn) dagen doen" wijzen op een opzegtermijn. [N 95, 1000; monogr.; Vwo 100; Vwo 147; Vwo 148; Vwo 267; Vwo 268; Vwo 574]
II-5
|
27856 |
ontsteker |
slaghoedje:
šlaxhøtjǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Apparaat waarmee de ontploffing van springstof op gang kan worden gebracht. Het slagpijpje is een koperen buisje van 6.5 mm diameter en 4 cm lang, dat een kleine hoeveelheid ontstekingspoeder bevat. Hierin liggen twee electrische draden tegenover elkaar. Zij zijn verbonden door een kleine brug uit zeer dunne platinadraad die begint te gloeien zodra de stroom er doorloopt (Defoin pag. 141). [N 95, 411; monogr.; Vwo 212; Vwo 564]
II-5
|
28071 |
onverantwoord kolen delven |
kool vortrijten:
koal vutrɛ̄sǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Zwartberg, Eisden]),
ruppen/roppen:
rupǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Steenkool wegnemen op een plaats waar dit niet mag, of op onoordeelkundige wijze. Vooral het onverantwoordelijke aspect van het "ruppen/roppen" wordt door een aantal zegslieden benadrukt. Zo schrijft een respondent uit Q 113 dat men op de vier Oranje-Nassaumijnen met deze term bedoelde het weghalen van de kool achter de stijlen zonder ondersteuningen te plaatsen, terwijl een invuller uit Q 121 daar nog aan toevoegt dat dit op de Domaniale mijn gebeurde wanneer er te weinig wagens geproduceerd waren. [N 95A, 2; monogr.; N 95, 510]
II-5
|
25119 |
onweersbui |
donderschuil:
don⁄dersjoel (Q121a Chèvremont),
gewitterschuil:
jewiet⁄tersjoel (Q121a Chèvremont)
|
donderbui, onweersbui
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
gewitter (du.):
jewiet⁄ter (Q121a Chèvremont)
|
onweer
III-4-4
|