20557 |
ooft |
appelringen:
enk. appelrink
ap’pelring (Q121a Chèvremont)
|
gedroogde appelschijf
III-2-3
|
33486 |
oogstappel |
oogstappel:
vroege soort
aos’appel (Q121a Chèvremont, ...
Q121a Chèvremont)
|
appel, soort
I-7
|
24220 |
ooievaar |
stork:
sjtorch (Q121a Chèvremont)
|
ooievaar
III-4-1
|
20356 |
oom |
nonk:
nónk (Q121a Chèvremont),
nonkje:
verkl.w.
nunks’je (Q121a Chèvremont),
oom:
üem (Q121a Chèvremont)
|
oom
III-2-2
|
27658 |
op keuring gaan |
gekeurd worden:
jǝkø̄rt wēǝdǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Winterslag, Waterschei])
|
[N 95, 967; monogr.]
II-5
|
27769 |
opbraak |
opbraak:
opbraak (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een blinde schacht die in opwaartse richting wordt gedreven. De invuller uit L 417 merkt daarover voor de mijnen in Zwartberg en Waterschei op dat een opbraak en een neerbraak (zie het lemma Neebraak) een "beurkê", d.w.z. een blinde schacht, in opbouw zijn. [N 95, 183; N 95, 78; monogr.; Vwo 206; Vwo 567]
II-5
|
27164 |
ophaalmachine |
vordermachine:
vø̜dǝrmašiŋ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De machine waarmee de kooien in de schacht opgehaald en neergelaten worden. [N 95, 81; monogr.]
II-5
|
27244 |
ophaalmachinist |
ophaalmachinist:
ǫphālmašines (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.]
II-5
|
19293 |
ophitsen |
op-schwnzen (< du.):
op’sjwense (Q121a Chèvremont)
|
ophitsen
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
klaren:
kloa⁄re (Q121a Chèvremont)
|
helder worden
III-4-4
|