25042 |
ruw, ruig |
grof:
jraof (Q121a Chèvremont),
ruw:
rouw (Q121a Chèvremont)
|
ruw
III-4-4
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakristie (Q121a Chèvremont)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24372 |
salamander |
viervoetje:
veer’vus-je (Q121a Ch?vremont)
|
salamander
III-4-2
|
20928 |
sappig |
zaftig:
zɛftix (Q121a Chèvremont)
|
sappig
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
sjavouw’ (Q121a Chèvremont)
|
savooiekool
I-7
|
31806 |
schaaf |
hobel:
hubǝl (Q121a Chevremont),
schaaf:
š ̇āf (Q121a Chevremont)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
schaafspenen:
šāfšpīǝnǝ (Q121a Chevremont)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
31815 |
schaafbeitel |
hobelmes:
hubǝlmɛts (Q121a Chevremont)
|
De snijdende beitel van de houtschaaf, die met een spie in het schaafblok vastgeklemd zit en een beetje uitsteekt buiten de schaafzool. Zie ook afb. 31c. Veel schaafbeitels zijn aan de bovenzijde verbonden met een keerbeitel. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 54f; monogr.]
II-12
|
28100 |
schaafketting, schaafkabel |
ploegketten:
ploǝxkɛtǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De ijzeren ketting of stalen kabel waarmee de schaaf van de koolploeg langs het koolfront heen en weer wordt getrokken. Op de mijn Maurits waren volgens de invuller uit Q 15 zowel schaven als ploegen in gebruik. Een schaaf was soms kleiner dan een ploeg. In zo''n geval liet men meerdere schaven langs het front lopen. Deze waren onderling verbonden met een staalkabel. De ploeg daarentegen was zwaarder en werd daarom voortbewogen door middel van een ketting. [N 95, 602; monogr.; N 95, 663]
II-5
|
34381 |
schaap |
schaap:
šōaf (Q121a Chevremont)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|