33588 |
spinazie |
spinaat:
sjpienaat’ (Q121a Chèvremont)
|
spinazie
I-7
|
20121 |
spinnen |
ronken:
rón’ke (Q121a Chèvremont)
|
spinnen ve kat
III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
heergodsgaren:
spinrag in de herfst
her’jods-jaar (Q121a Ch?vremont),
spinnengewebs:
sjpin’nejewebs (Q121a Ch?vremont),
web:
web (Q121a Ch?vremont)
|
spinnenweb || spinrag in de herfst
III-4-2
|
27817 |
spiraalboor |
spiraalboor:
špirālbōr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Het boorijzer van een draaiende boormachine, volgens een invuller uit Q 121 alleen gebruikt om in kolen te boren. Aan de zijde ervan zijn spiraalvormige windingen aangebracht die het gruis dat bij het boren ontstaat, uit het boorgat schuiven. Zie ook het lemma Boormachine. [N 95, 804; monogr.]
II-5
|
33589 |
spitskool |
chou-pain (fr.):
sjapeng’ (Q121a Chèvremont)
|
spitskool
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
sjpits’moes (Q121a Ch?vremont)
|
spitsmuis
III-4-2
|
28019 |
splijtvlakken in de koollaag |
lagen:
loǝgǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Scheuren in de koollaag die zijn veroorzaakt tengevolge van de gebergtevormende bewegingen in de aardkorst waaraan de koollagen tijdens en na het ontstaan blootgesteld zijn geweest. Door de splijtvlakken is de koollaag als het ware in tegen elkaar liggende lagen of banken verdeeld. Vakkundig gebruik maken van de splijtvlakken beïnvloedt de prestatie van de mijnwerker gunstig. Volgens de informant van Q 15 was het het gemakkelijkste werken als de splijtvlakken parallel liepen aan de transportrichting. Soms kon men dit bevorderen door het gehele pijlerfront iets te draaien. [N 95, 504; monogr.]
II-5
|
31802 |
splinteren |
splinteren:
špleŋktǝrǝ (Q121a Chevremont)
|
Gezegd van hout wanneer dit splinters afgeeft. Zie ook het volgende lemma. [N 55, 193; monogr.]
II-12
|
19798 |
spoelen |
de was opspoelen:
də wɛ̄š˂ opšpø̄lə (Q121a Chèvremont)
|
de was opspoelen
III-2-1
|
19806 |
spons |
schwamm (d.):
šwam (Q121a Chèvremont)
|
spons
III-2-1
|