28210 |
stofmasker |
stubmasker:
štøpmaskǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Masker dat tegen stof beschermt. Als men de stofmaskers op de voorgeschreven wijze gebruikte, boden ze afdoende bescherming. Er werd naar gestreefd maskers aan te schaffen die de hoogst mogelijke bescherming boden en daarbij de gebruikers toch zo weinig mogelijk last bezorgden (MBK IV pag. 48). Volgens Lochtman (pag. 43) zijn stofmaskers geschikt voor het personeel van mechanische pijlers, maar voor lichamelijk hardwerkende mensen zijn ze dat niet. [N 95, 774]
II-5
|
28202 |
stofontploffing |
kolenstufexplosie:
koǝlǝštøfɛkspl˙ōsi (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Explosie van een mengsel van kolenstof en lucht. De invuller uit Q 15 merkt op dat een kolenstofexplosie niet spontaan gebeurde, maar werd veroorzaakt of veroorzaakt kon worden door een voorafgaande ontploffing, hetzij een mijngasontploffing, hetzij een niet goed uitgevoerde ontploffing van springstof of dynamiet. [N 95, 233]
II-5
|
27877 |
stokschoten |
afdekkeren:
āfdɛkǝrǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale]),
stokschoten:
štǫkšø̜s (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De schoten die in de stok, het gesteente onder de koollaag, worden aangebracht. Zij bestaan uit de het dichtst bij de vloer gelegen "vloerschoten" en de daarboven gelegen "afdekkers" (MBK II pag. 81). Het woordtype "afdekker" en de daarbij behorende dialectvarianten (Q 112a, Q 113, Q 117a, Q 121c) zijn meervoud. Zie ook het lemma Achterblijvers, Achtergebleven Schoten. [N 95, 435; N 95, 433; monogr.]
II-5
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
sjtok’visj (Q121a Chèvremont)
|
stokvis
III-2-3
|
19559 |
stolp |
kaasklok:
kiəskloͅk (Q121a Chèvremont)
|
kaasstolp
III-2-1
|
20877 |
stomdronken |
granatenvol:
deë koam werm ins jrana¯tevol noa heem
jrana’tevol (Q121a Chèvremont)
|
stom dronken
III-2-3
|
20641 |
stoofvlees, zuurvlees |
zuurvlees:
zoer’vleesj (Q121a Chèvremont)
|
zuurvlees
III-2-3
|
30391 |
stootbord |
stoot van de trap:
štuǝs ˲van dǝ trap (Q121a Chevremont)
|
Loodrechte plank tussen de aantreden van een trap. De stootborden worden tegen de achterzijde van een trede en met hun bovenkant onder tegen de daarop in hoogte volgende trede bevestigd. Ook worden ze wel met een sponning in de onderzijden van de treden gewerkt. De dikte van de stootborden bedraagt gewoonlijk 16 à 22 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104b; monogr.]
II-9
|
19376 |
stop, zekering |
zekering:
zexəroŋ (Q121a Chèvremont)
|
stop, zekering
III-2-1
|
19481 |
stopcontact |
steckdose (d.):
štɛk˂dūəs (Q121a Chèvremont),
steekdoos:
štɛ̄x˂dūəs (Q121a Chèvremont)
|
stopcontact
III-2-1
|