e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121a plaats=Ch?vremont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tabernakel tabernakel (<lat.): t tabernakel (Chèvremont) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tafel dis: døš (Chèvremont) tafel III-2-1
tafelkleed dissprei: døššpreͅi̯ (Chèvremont) tafelkleed III-2-1
tafellaken disdecke: døš˂dɛkə (Chèvremont) tafellaken III-2-1
tak (alg.) tak: tak (Chèvremont) tak III-4-3
takel zughub: tsuxhup (Chevremont  [(Julia)]   [Laura, Julia]) Werktuig waarmee zware voorwerpen kunnen worden opgehesen. De "palan" uit L 417 is een eenvoudige katrol terwijl de "mouflage" een takel met kabel en verschillende draaipunten is die onder meer wordt gebruikt om pantsers op te trekken. De "ruckzuck" (Q 121, Q 121c) en de "racagnac" (L 417) zijn een type takel waarbij het hijsen met behulp van een hefboom gebeurt. De "racagnac" wordt vooral toegepast om stutten op te trekken. De "zeeltog" en de "kettentog" zijn volgens een invuller uit Q 121 te vergelijken met takels die op schepen worden gebruikt. Het feit dat de invullers uit Q 121, L 417 en L 422 op de vraag naar de takel het woordtype "sylvester" hebben opgegeven, duidt erop dat de stijlentrekker ook voor takelwerkzaamheden wordt gebruikt (zie ook het lemma Stijlentrekker). [N 95A, 12; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, 592] II-5
tamme kanarie harzer: hātsər (Chèvremont), kanarievogel: kanaliəvuəjəl (Chèvremont) bepaald kanarieras, gekweekt in de Harz || kanarie III-2-1
tang tang: tsaŋ (Chevremont  [(Julia)]   [Willem-Sophia]) [N 95, 758] II-5
tante tant: tant (Chèvremont) tante III-2-2
tap tap: tap (Chevremont  [(Julia)]   [Willem-Sophia]) Een aantal dicht bij elkaar geplaatste stijlen, bekleed met keergaas of vuldoek, die vóór het opvullen op de plaats waar het pand aan de galerij grenst, worden neergezet. De tap dient om het doordringen van de opvulling in de galerij te voorkomen. De invuller uit Q 111 maakt een onderscheid tussen de "blaastap" die aan het begin van de opvulling werd geplaatst en de "steenmuur" of "houtpijler" die men in de mijnen Oranje-Nassau I, III en IV als afsluiting bij het einde van de opvulling toepaste. [N 95, 566; monogr.; N 95, 563] II-5