e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121a plaats=Ch?vremont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tilbury sulki: sølki (Chevremont) Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door √©√©n paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr] I-13
timmeren schrijneren: šrīnǝrǝ (Chevremont) De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.] II-12
timmerman schrijner: šrīnǝr (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Willem-Sophia] ) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] || Vakman die op de mijn het timmervak verricht. [N 95, 148] II-12, II-5
tin tin: tsen (Chevremont) Blauw-wit metaal dat zeer week en rekbaar is. Het wordt gebruikt voor het gieten van siervoorwerpen, bij soldeerwerkzaamheden en bij het vertinnen. Bij dit laatste worden metalen zoals ijzer en koper met een dunne laag tin bedekt ten einde ze tegen oxidatie te beschermen. Zie ook het lemma "vertinnen". [monogr.] II-11
tinnegieter tinnegieter: tsenǝjesǝr (Chevremont) Ambachtsman die tinnen vaatwerk en andere gebruiks- en siervoorwerpen vervaardigt. De term tinnegieter werd in Kerkrade (Q 121) en omgeving vooral als scheldwoord gebruikt. [monogr.; Wi 2; L 34, 17a] II-11
toevoergalerij houttoevoergalerij: hōtstuvuǝrgalǝręj (Chevremont  [(Julia)]   [Maurits]) Galerij die in hoofdzaak wordt gebruikt voor de aanvoer van materiaal. De woordtypen "kopstrek" (Q 117a, 121c), "kopvoie" (K 361), "kopgalerij" (L 417), "kop" (Q 12) en "kopbouveau" (L 286) duiden erop dat de toevoergalerij zich aan het boveneinde van de pijler bevindt. Het woordtype "H.T." (L 265, Q 33) is een afkorting voor "houttoevoer". [N 95, 373; monogr.; N 95, 280 add.] II-5
toewijzen aanzage zoveel meter: āzāx zuǝvyl mētǝr (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) Een aantal te delven meters steenkool aan iemand toewijzen. In de Nederlandse mijnen wees de schudgootmeester elke arbeider een "stuk" (d.w.z. een gedeelte van het pand) aan, dat hij moest ontkolen. [N 95, 482; monogr.] II-5
toilet a-b: abē (Chèvremont), abtritt (d.): aptret (Chèvremont), huisje: hysjə (Chèvremont) w.c. || w.c. (meestal buitenshuis) III-2-1
tongenworst tongenworst: tson’gewoeësj (Chèvremont) tongeworst III-2-3
torenhaan t hantje van dn taore?].: kirch-haan (Chèvremont) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3