23386 |
doopkapel |
doopkapel:
doofkapel (Q121a Chèvremont)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopsteen:
doofsjtee (Q121a Chèvremont)
|
Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
wijwater:
wiewasser (Q121a Chèvremont)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
durchee⁄ (Q121a Chèvremont),
durjee⁄ (Q121a Chèvremont),
ondereen:
óngeree⁄ (Q121a Chèvremont)
|
door elkaar, verward
III-4-4
|
20860 |
doorbakken |
doorbakken:
D¯r kóch is jód durchbak¯ke
durchbak’ke (Q121a Chèvremont),
doorbraden:
¯t Vleesj is sjun durchbroa¯ne
durchbroa’ne (Q121a Chèvremont)
|
doorbakken
III-2-3
|
28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangebrande kool:
ājǝbra.ŋkdǝ koǝl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|
27835 |
doorhouw |
doorslag:
dørxšlāx (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia]),
doortocht:
doortocht (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
doar (Q121a Chèvremont),
stachel (du.):
sjtachel (Q121a Chèvremont)
|
doorn || stekel, doorn
III-4-3
|
20101 |
doornhaag |
doornenheg:
döa’rehek (Q121a Chèvremont)
|
doornhaag
III-2-1
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
döa’resjtroech (Q121a Chèvremont)
|
doornstruik
III-4-3
|