27559 |
het akkoord bespreken of sluiten |
(de) akkoordbon tekenen:
akoǝtbǫŋ tsēxǝnǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het systeem van het éénmansakkoord in dat van het groepsakkoord. Een groep van vijf à zes man werkte gezamenlijk in één vak van de pijler en werd aan de hand van de collectief geleverde prestaties per maand betaald (Dieteren 1984 pag. 11). Moordende concurrentie zoals door toedoen van het éénmansakkoord werd uitgesloten. Iedere houwer verdiende nu hetzelfde. Nog later verdween ook dit akkoordsysteem en gold per kolenpijler één en hetzelfde akkoord. Cont in het woordtype "cont maken" is de verkorte vorm van contract. [N 95, 911; monogr.]
II-5
|
28124 |
het dak afkloppen |
(dak) aankloppen:
āklǫpǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Door middel van kloppen onderzoeken of zich in het dakgesteente losse steenlagen bevinden die dreigen in te storten. Een goed dak geeft een scherpe klank, terwijl een slecht dak een doffe of holle klank laat horen (Handb. H. pag. 115). [N 95, 486; N 95, 890; N 95, 298; monogr.; Vwo 9, Vwo 44]
II-5
|
27853 |
het schietgat laden |
bezetten:
bǝsɛtsǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
De schietlading in het schietgat plaatsen. Wat betreft het woordtype "bezetten", hierbij is sprake van een begripsverwarring. Volgens zowel de Mijnbouwkundige Nomenclator (pag. 61) als Vanwonterghem (pag. 64) en Lochtman (pag. 73) wordt deze term gebruikt voor "het afsluiten van een met springstof gevuld gat met behulp van een prop" (zie ook het lemma Opproppen). Volgens MBK II, pag. 33 verstaat men onder "bezetten": "het aanbrengen van de lading in het boorgat door of onder onmiddellijk toezicht van de schiethouwer." Het woordtype "bezetten" komt dan ook zowel voor in dit lemma als in het lemma Opproppen. [N 95, 405; monogr.]
II-5
|
19768 |
het vuur aansteken |
aandoen:
āduə (Q121a Chèvremont)
|
aandoen, aansteken
III-2-1
|
20404 |
heten |
heten:
heesje (Q121a Chèvremont)
|
heten
III-2-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
heuvel:
hüe⁄vel (Q121a Chèvremont),
hgel (du.):
hüe⁄jel (Q121a Chèvremont),
hippel:
hüp⁄pel (Q121a Chèvremont)
|
heuvel || heuveltje
III-4-4
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
heea aat noa zi vader (Q121a Chèvremont)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hód (Q121a Chèvremont)
|
hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
doppes:
duppes (Q121a Chèvremont),
hondskoes:
Van Dale: II. koes (gew.) boes; boes: (gew.) dat deel van de koestal, waar de koeien met de achterpoten staan.
hondskoos (Q121a Chèvremont),
kachelpijp:
kachelpief (Q121a Chèvremont)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18624 |
hoedenspeld |
hoedspang:
hódsjpang (Q121a Chèvremont)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|