20405 |
jeugd, jongelieden |
jongelui:
jonglü (Q121a Chèvremont),
jonkheid:
jonkheid
jónk’heet (Q121a Chèvremont)
|
jeugd || jongelui
III-2-2
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
jø̜sjǝ (Q121a Chevremont)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vrijer:
vrij’er (Q121a Chèvremont)
|
vrijer
III-2-2
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
joe’daspenning (Q121a Chèvremont)
|
judaspenning
III-4-3
|
27387 |
jukondersteuning |
jukbouw:
jøkbǫ.w (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Starre ondersteuning die bestaat uit twee stijlen en een kap en is vervaardigd uit hout, kaprail of uit speciaal daarvoor gefabriceerd profielijzer. Kenmerkend voor dit type ondersteuning is het feit dat de stijlen niet haaks op de laag, maar enigszins schuin geplaatst worden. De samengestelde ondersteuning heeft dan ook de vorm van een trapezium. [N 95, 322; N 95, 316]
II-5
|
19811 |
juskom, sauskom |
sauskomp:
tsōͅskomp (Q121a Chèvremont)
|
sauskom
III-2-1
|
20768 |
kaantjes |
griefjeren:
jrieëf’jere (Q121a Chèvremont),
krappen:
Verklw. krepje Ing sjnei sjwatsbroeëd mit krepjere
krappe (Q121a Chèvremont)
|
kaan || kaantjes
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
keəts (Q121a Chèvremont)
|
kaars
III-2-1
|
23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
keëtsebak (Q121a Chèvremont)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28272 |
kabelbreuk |
kabelbrok:
kābǝlbrux (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Emma])
|
[N 95, 90; monogr.]
II-5
|