19389 |
kleerhanger |
klederhaak:
kleͅi̯ərhoͅak (Q121a Chèvremont)
|
kleerhanger
III-2-1
|
19677 |
kleerkast |
klederschap:
kleͅi̯əršāf (Q121a Chèvremont)
|
kleerkast
III-2-1
|
24923 |
kleigrond |
klei:
klai (Q121a Chèvremont)
|
klei
III-4-4
|
18626 |
klep (van pet) |
flemp:
vgl. Kerkrade Wb. (p. 90): flemp, klep van een pet (+ afb. p. 90).
flemp (Q121a Chèvremont)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18200 |
klepbroek |
klepboks:
klepboks (Q121a Chèvremont)
|
broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27670 |
klerenbundel |
pungel:
(mv)
pøŋǝlǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De bundel kleren van een mijnwerker die via een katrolsysteem tegen het plafond wordt opgehangen. [N 95, 58]
II-5
|
33997 |
kletsoor |
smikkekoordje:
šmekǝkø̜atšǝ (Q121a Chevremont)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
24581 |
klimop |
immergroen:
um’merjreun (Q121a Chèvremont)
|
klimop
III-4-3
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāl (Q121a Chevremont)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
24536 |
klit |
klit:
klet (Q121a Chèvremont)
|
klis, klit
III-4-3
|