28101 |
opvulpijler |
vulpijler:
vølpajlǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte wordt opgevuld door middel van van elders aangevoerde stenen. Dit opvullen kan zowel met de hand als mechanisch gebeuren (zie ook het lemma Blaaspijler). [N 95, 539; monogr.]
II-5
|
28065 |
opzichter |
opzichter:
opzextǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Eisden]),
stijger:
štīgǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Laagste rang bij het toezichthoudend personeel in het ondergronds bedrijf. De porion koppelt de opdracht van de ploegbaas aan die van de toezichter en hij is verplicht een in verlegenheid verkerende arbeider de helpende hand toe te steken (Defoin pag. 189). De opzichter is te herkennen aan zijn meterstok (zie het lemma Meterstok), maar ook aan zijn koperen lamp (Emma, Hendrik, Wilhelmina, Oranje Nassau I, III, IV, Maurits) of blanke lamp (Winterslag, Waterschei, Emma, Oranje Nassau I-IV, Willem-Sophia, Laura, Julia), aan een witte band op de petlamp (Zolder), aan zijn witte pak (Maurits, Domaniale, Julia), aan zijn witte helm (Eisden) en aan zijn witte lamp met groene ring (Zwartberg, Waterschei). Om opzichter te worden moest men in Nederland de Mijnschool volgen. [N 95, 128; monogr.; N 95, add.; Vwo 576; Vwo 615; Vwo 744]
II-5
|
28170 |
opzichter van de luchtverversing |
opzichter van de loft:
opzextǝr van dǝ luf (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De persoon die zorgt voor de circulatie en verdeling van verse lucht in de mijn; tevens controleert hij de vochtigheidsgraad van de lucht en de aanwezigheid van mijngas. [N 95, 135; monogr.]
II-5
|
27699 |
opzichterskamer |
opzichterskamer:
opzichterskamer (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Ruimte waar de opzichters voor en na de dienst bereikbaar zijn voor besprekingen en het schrijven van materiaalbonnen, het invullen van dienstenlijsten, etc. Op de Domaniale mijn had iedere opzichter zijn eigen loket. [N 95, 27; div.]
II-5
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
rangeren:
ran⁄zjere (Q121a Chèvremont)
|
ordenen
III-4-4
|
22737 |
orgel |
orgel:
t örjel (Q121a Chèvremont)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23389 |
orgelpijpen |
orgelpijpen:
örjelpiefe (Q121a Chèvremont)
|
De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34659 |
ossenoog |
loerlok:
lurlǭx (Q121a Chevremont)
|
Piepklein, meestal rond raampje (met ongeveer 1 cm doorsnede) in de achterwand van het rijtuig [N 101, 22]
I-13
|
20319 |
oude vrouw |
kraai:
krai (Q121a Chèvremont)
|
oude vrouw
III-2-2
|
18589 |
overall |
overall (eng.):
uvveral (Q121a Chèvremont)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|