19547 |
petroleumlamp |
petroleumlamp:
pətrōlii̯umlamp (Q121a Chèvremont),
pètrole-lamp:
pətroͅllamp (Q121a Chèvremont),
quinquetlamp:
kankɛtlamp (Q121a Chèvremont),
steenoligslamp:
štēnoͅalixslamp (Q121a Chèvremont)
|
olielamp || petroleumlamp
III-2-1
|
20822 |
peuk |
kippe (du.):
kiep (Q121a Chèvremont),
stommel:
Verklw, sjtümmelsje Went d¯r Sjang ¯t zóndiegs noa de kirch jong, laat heë d¯r sjtoem¯mel in e laoch van de kirchmoer
sjtoem’mel (Q121a Chèvremont),
stomp:
Verklw. sjtumpsje
sjtómp (Q121a Chèvremont)
|
peuk || sigarettepeukje
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
leut:
leut (Q121a Chèvremont)
|
peul
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
leuten:
leu’te (Q121a Chèvremont),
lüete (Q121a Chèvremont)
|
doppen || doppen (ww)
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
vamen:
De boeëne veë¯me
veë’me (Q121a Chèvremont)
|
afhalen
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
keveren:
Eëtse en boeëne kieë¯vere
kieë’vere (Q121a Chèvremont),
leuten:
Eëtse en boeëne weëde jeleut
leu’te (Q121a Chèvremont)
|
doppen
III-2-3
|
18806 |
piekeren |
grbeln (du.):
jru’bele (Q121a Chèvremont),
nadenken:
noa’dinke (Q121a Chèvremont)
|
nadenken || piekeren
III-1-4
|
27983 |
pijler |
pijler:
pajlǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Koolwinplaats van langgerekte vorm. De pijler wordt in de lengterichting enerzijds door de te delven koollaag, anderzijds door een ontkoolde ruimte begrensd en verschuift dwars op de lengterichting. De pijlerlengte wordt bepaald door de onderlinge afstand van de twee bij de pijler behorende galerijen. De hoogte van de pijler komt in het algemeen overeen met de dikte van de te delven koollaag. Het woordtype "boulevard" wordt gebruikt voor een grote pijler waarin men rechtopstaand de kolen kan losmaken. [N 95, 278; monogr.; Vwo 29; Vwo 171; Vwo 595; Vwo 765; Vwo 769; Vwo 779]
II-5
|
28376 |
pijlerband |
onderband:
oŋǝrba.nt (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Bandtransporteur voor een pijler. Om het schepwerk te vergemakkelijken en omdat de steenkoollagen vaak dun zijn, heeft men voor het gebruik in een pijler een speciaal soort bandtransporteur ontwikkeld. Daarbij worden de losgemaakte kolen niet op het bovenste banddeel, maar op de over de vloer slepende onderband geschept (Handb. H. pag. 69). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (pijler)- het lemma Pijler. [N 95, 664; monogr.]
II-5
|
28025 |
pijlerproduktie |
pijlereffect:
pajlǝręfɛk (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De prestatie of produktie van één pijler. Volgens een aantal invullers (K 361, L 433, Q 7, Q 113) werd de produktie gemeten in het aantal wagens dat gestuurd werd. Met het woordtype "présumé" (Q 7) werd de verwachte prestatie van een werkpunt aangegeven. Een aantal opgaven is mogelijkerwijs ook van toepassing op de prestatie van één houwer. Zie ook het lemma Houwereffect. [N 95, 481; monogr.]
II-5
|