27880 |
afbikken |
afdrijven:
āfdrīvǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Loshangende stenen verwijderen die na het bewerken van het gesteente aan de zijwand of het dak van de mijngang zijn blijven zitten. [N 95, 450; N 95, 298; monogr.; Vwo 24; Vwo 40; Vwo 55]
II-5
|
29364 |
afbranden |
afbrennen:
āf˱brɛnǝ (Q121a Chevremont)
|
Oude verf met behulp van een brandlamp verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Brandlamp'. [N 67, 68b]
II-9
|
27312 |
afdalen |
heraf gaan:
ǝrāf joǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Zich per lift naar het ondergrondse gedeelte van de mijn begeven. [N 95, 82; monogr.; Vwo 33; Vwo 41]
II-5
|
27728 |
afdeling |
afdeling:
afdeling (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Het ondergronds gebied van een steenkolenmijn is ingedeeld in afdelingen. Aan het hoofd van zo''n afdeling staat een afdelingsingenieur. Deze afdelingsingenieur voert het bevel over verscheidene andere ingenieurs en geeft zijn bevelen aan het werkvolk langs zijn afdelingsopzichter om (Vanwonterghem pag. 43). [N 95, 908; Vwo 36; Vwo 285; monogr.]
II-5
|
27227 |
afdelingsopzichter |
afdelingsopzichter:
afdelingsopzichter (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Opzichter van de dagdienst. De afdelingsopzichter is de verantwoordelijke man voor een afdeling. Volgens Vanwonterghem (pag. 43) krijgt hij zijn bevelen van de ingenieur en geeft ze verder aan de chef-porions. Defoin (pag. 191) daarentegen noemt de afdelingsopzichter synoniem met chef-porion. De woordtypen "dagstijger" en "middagstijger" zijn volgens Van der Maar ontstaan uit het feit dat de afdelingsopzichters overdag dienst deden. De nachtdienst stond veelal onder toezicht van een meesterhouwer. [N 95, 909; monogr.; Vwo 37]
II-5
|
28197 |
aflichten |
afluchten:
āflȳtǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Met behulp van een veiligheidslamp mogelijk aanwezig mijngas opsporen. Bij een aanwezigheid van mijngas zal zich rond het klein gedraaide vlammetje van de lamp een lichtblauwe doorzichtige lichtkegel vormen. De lengte van de lichtkegel, dus eigenlijk de lengte van de gasvlam, geeft het gehalte mijngas aan. [N 95, 236; monogr.; N 95, 413; Vwo 47; Vwo 337; Vwo 338; Vwo 872]
II-5
|
27866 |
afschieten, ontsteken |
afdraaien:
āfdriǝnǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De met springstof geladen schietgaten tot ontploffing brengen. [N 95, 412; monogr.; N 95, 442 add.]
II-5
|
27882 |
afslag |
afslag:
apšlāx (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Hoop kool- of ertsbrokken, ontstaan door het schieten. [N 95, 451; N 95, 429; monogr.; Vwo 50]
II-5
|
28316 |
afsluiting van een remhelling |
barrière:
barrière (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits])
|
Afsluitboom aan de voet van een remhelling die dient om op hol geraakte wagens, die door de grote snelheid die zij kunnen ontwikkelen veel schade kunnen aanrichten, op te vangen. [N 95, 687; monogr.]
II-5
|
27941 |
afstand tussen de ondersteuningen |
bouwafstand:
bǫwafštant (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De afstand in meters of centimeters tussen de ondersteuningen onderling. Door middel van schoren, welke tussen de ondersteuningen worden bevestigd, wordt deze afstand gehandhaafd. In de mijn van Zolder staan de ondersteuningen volgens de invuller uit K 361 op 80 cm van elkaar. [N 95, 369; monogr.]
II-5
|