18017 |
hoest |
hoest:
hos (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Hoest als gevolg van het mijnstof. [N 95, 964]
II-5
|
27818 |
holle boor |
holboor:
hǫlbōr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Holle boorstang. Deze biedt de mogelijkheid om nat te boren. [N 95, 803; monogr.]
II-5
|
28175 |
hoofd ventilator |
hoofdventilator:
hoofdventilator (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De ventilator die met de uittrekkende schacht is verbonden en zorgt voor de hoofdventilatie in de ondergrondse werken. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schacht)- zie men het lemma Schacht. [N 95, 207; monogr.]
II-5
|
28178 |
hoofdstroom |
intrekkende:
entrɛkǝndǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Winterslag, Waterschei]),
loftstroom:
lufštrōm (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bij een zeer uitgestrekte mijn is het onmogelijk om met één luchtstroom alle werkpunten te ventileren. De af te leggen weg van deze stroom zou te lang en de luchtsnelheid te groot worden. Ook zou men dan wel veel maar niet overal verse lucht krijgen (Driessen pag. 45). Om deze nadelen te vermijden verdeelt men de intrekkende stroom in verschillende hoofdstromen en deze weer in deelstromen. [N 95, 212]
II-5
|
26374 |
hoogsel |
hoogselbred:
hȳǝxsǝlbrɛt (Q121a Chevremont
[(mv hȳǝxsǝlbrēr)]
),
hoogsels:
hȳǝxsǝls (Q121a Chevremont)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
31880 |
houtrasp |
rijfijzer:
rīf˱īzǝr (Q121a Chevremont
[(grove rasp)]
)
|
Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.]
II-12
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
špleŋktǝr (Q121a Chevremont)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
28300 |
houtwagen, houtslede |
houtslit:
hōtsšlit (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
IJzeren mijnwagentje voorzien van twee zijwanden of enkele opstaande ijzers, waarmee lang materiaal zoals boorijzers, lange stijlen en luchtkokers worden vervoerd. De "mop" uit Q 121 was een halfronde mijnwagen voor materiaaltransport, die op de Domaniale mijn uitsluitend in hellingen en dalingen werd gebruikt. [N 95, 329; monogr.; Vwo 697; Vwo 712; Vwo 801]
II-5
|
27225 |
houwer |
houwer:
hø̜jǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Algemene benaming voor een geschoolde ondergrondse arbeider. Al naar gelang de werkzaamheden onderscheidt men verschillende soorten houwers. Zie ook de lemmata Koolhouwer, Steenganghouwer, Stutter en Schachtman, Schachthouwer. [N 95, 144; monogr.]
II-5
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hūf (Q121a Chevremont)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|