27672 |
katrolsysteem |
kettenoptog:
kɛtǝ-optsox (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Eisden])
|
Het katrolsysteem waarmee de kleerhaken met kleren onder het dak worden gehangen. [N 95, 57]
II-5
|
28188 |
keerdeur |
keerdeur:
kiǝrdyǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215]
II-5
|
28018 |
kerf |
kerf:
kęrf (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503]
II-5
|
27690 |
ketelhuis |
ketelhuis:
kɛsǝlhūs (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Plaats waar de stoomketels van de mijn zich bevinden. Zij produceren stoom voor de aandrijving van generatoren en persluchtcompressoren. [N 95, 17; monogr.]
II-5
|
28286 |
kettingbaan |
kettingbaan:
kettingbaan (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Toestel, bestaande uit een ketting zonder eind met daaraan meenemers, dat tussen de rails is gemonteerd. De kettingbaan wordt gebruikt voor het over korte afstand verplaatsen van mijnwagens. Volgens een respondent uit Q 121 werd de kettingbaan op de Domaniale mijn voornamelijk toegepast voor het transport in kleine hellingen, meestal in de nabijheid van de schacht. [N 95, 689; N 95, 703; monogr.]
II-5
|
28278 |
kipper |
kiepstoel:
kipštōl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia]),
wagenwipper:
wānwepǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Apparaat dat mijnwagens omkeert om ze te ledigen. Het onderstel van de wagens wordt daarbij vastgezet in de ijzeren grijparmen van het toestel. Volgens een invuller uit Q 121 stond de "kiepstoel" altijd boven een bunker. [N 95, 692; N 95, 694; monogr.; Vwo 97; Vwo 262; Vwo 418; Vwo 421; Vwo 422; Vwo 866]
II-5
|
28192 |
kitten |
invetten:
evɛtǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
De verbinding tussen twee luchtkokers dichtsmeren om te verhinderen dat er lucht ontsnapt. De invuller uit Q 15 merkt hierover op dat men op de mijn Maurits een vettige jute doek aanbracht onder de verbindingsband tussen de verschillende delen van een luchtkokertoer. [N 95, 223 add.]
II-5
|
27668 |
kleedlokaal |
badlokaal:
batlokāl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De ruimte waar men zich kon verkleden en ook kon wassen blijkens woordtypen als "waskouw", "badlokaal" en "bad". Volgens de informant van Q 111 sprak men vroeger van "waskouw" en later van "badlokaal". [N 95, 7; monogr.]
II-5
|
27669 |
kleerhaak |
klederhaak:
(mv)
klęjǝrhø̜̄k (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Laura, Julia])
|
De haak waaraan de mijnwerker zijn kleren en mijnkleding kan ophangen. Door middel van een ketting en een katrolsysteem hangt alle kleding hoog in de lucht. Bij het begin van de dienst laat de arbeider zijn haak neer, haalt er zijn mijnkleding vanaf en hangt er zijn dagelijkse kleding aan op. Daarna trekt hij de haak weer op en sluit de ketting af met een hangslot. In de mijnen van Eisden, Zwartberg, Waterschei, Winterslag en Zolder kent men dit systeem van opbergen niet: daar stopt men zijn spullen in kasten. [N 95, 56; N 95, 57; monogr.]
II-5
|
27670 |
klerenbundel |
pungel:
(mv)
pøŋǝlǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De bundel kleren van een mijnwerker die via een katrolsysteem tegen het plafond wordt opgehangen. [N 95, 58]
II-5
|