33997 |
kletsoor |
smikkekoordje:
šmekǝkø̜atšǝ (Q121a Chevremont)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāl (Q121a Chevremont)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
27302 |
klok |
klok:
klok (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Ronde zeer zware steenklomp of klokvormig stuk gesteente dat met de platte kant naar beneden in het dak zit. Deze klomp was gewoonlijk met een dun laagje kolenstof bezet, zodat hij van buitenuit niet te herkennen was. Deze bollen of klompen konden zonder voorafgaande waarschuwing plotseling omlaag vallen. De informant uit Q 113 definieert deze klompen als versteende boomstammen waarvan de schil uit kool bestaat. Hierdoor hebben ze onvoldoende verband in het gesteente. Ook het woordtype "boomvot" (Q 121, Q 121c) wijst op een boomrest. [N 95, 896; N 95, 529; monogr.; Vwo 415; Vwo 425]
II-5
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12
|
27911 |
klos, blok |
drukklos:
drukklos (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits]),
drukknotsje:
drøkknøtšǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
knuts:
knøtš (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427]
II-5
|
17677 |
knie |
kniestuk:
knęjštøk (Q121a Chevremont)
|
Een fitting met een korte, min of meer haakse ombuiging. Zie ook afb. 261. Een knie wordt toegepast wanneer de beschikbare ruimte beperkt is (Zwiers I, pag. 393). [N 64, 117g; N 64, 117b; monogr.]
II-11
|
27552 |
kniebeschermer |
kniebeschermer:
knęjbǝšɛrmǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Bescherming voor de knieēn, vooral noodzakelijk in lage pijlers. De "knielap" was volgens een invuller uit Q 121 van vilt, de "knieschoner" van leer. [N 95, 885; monogr.]
II-5
|
27967 |
knikken |
doorbuigen:
dørxbø̄gǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Gezegd van een stijl die door te zware belasting doorbuigt. [N 95, 357; monogr.]
II-5
|
27943 |
knuppel |
steenknuppel:
štēknøpǝl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Dun rondhout voor de bekleding van zijwanden en dak. Vanwonterghem (pag. 232) noemt een "wâde" een dun rondhout met ongeveer 5 cm doorsnede en 1.50 meter lengte. Dit hout, vooral uit dennenhout vervaardigd, dient voor de bekleding van gangen. De invuller uit Q 202 gebruikt de term "spits" voor een halve steenknuppel. Volgens de informant uit Q 15 daarentegen was een "spits" een plankje van ongeveer 1.20 meter lengte, 3 tot 5 cm breedte en ongeveer 1.5 cm dikte. Hiermee werd het dak bekleed van ondersteuning tot ondersteuning op ongeveer 40 cm afstand al naar gelang de gesteldheid van het dakgesteente. [N 95, 415; N 95, 892; monogr.; Vwo 428; Vwo 726; Vwo 853; div.]
II-5
|
27694 |
koeltoren |
koeltoren:
kultuǝrǝn (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Torenvormige koelinstallatie. [N 95, 19; monogr.; div.]
II-5
|