28379 |
afvoerband |
afvoerband:
afvoerband (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Bandtransporteur voor de afvoer van de gewonnen kolen. Het woordtype "a.b." (L 265, Q 33) is een afkorting voor afvoerband. [N 95, 637; monogr.]
II-5
|
27556 |
akkoord |
meterakkoord:
mētǝrakoǝt (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
pijlerakkoord:
pajlǝrakoǝt (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Loonovereenkomst waarbij wordt betaald overeenkomstig de verrichte arbeid. Het "éénmansakkoord" (Q 117, Q 121) stond in tegenstelling tot het "groepsakkoord" (Q 117). Iedere houwer ontving zijn loon naar eigen prestatie. Dit type akkoord dateerde van de jaren dertig. Na de oorlog werd dit systeem door de inzet van de vakbonden afgeschaft. Het werken in éénmansakkoord was in de jaren dertig oorzaak van het gehate en verderfelijke jaagsysteem (Dieteren 1984 pag. 11). Wie minder kracht had dan zijn collega ging met een lager loon huiswaarts of liep de kans ontslagen te worden. De term "generaalgedinge" werd volgens Loontjens (pag. 33) gebruikt voor een akkoord dat gold voor onbepaalde tijd. [N 95, 910; N 95, 911; N 95, 912; monogr.; Vwo 58]
II-5
|
27698 |
ambtenaar |
beambte:
beambte (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia]),
die met die witte anzüge:
dī met di wisǝ a.ntsøx (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Het algemene woord voor de ambtenaar op de mijn. Een woordtype als "pennelekker" is echter spottend bedoeld. Een schrijver zit op kantoor. [N 95, 140; monogr.]
II-5
|
21251 |
anker |
beveiligingsanker:
beveiligingsanker (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Een verticaal voor de ijzerbok geplaatst U-balkje dat voorzien is van een door de bok heen reikende dwarsstang. Deze stang kan aan de achterzijde van de bok met een plaat worden vastgezet. Het geheel voorkomt dat railstukken ten gevolge van de druk uitspringen en ongelukken veroorzaken. [N 95, 587]
II-5
|
28394 |
anthraciet |
anthraciet:
antrasit (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Steenkool met minder dan tien procent vluchtige bestanddelen. [N 95, 468; N 95, 460; monogr.]
II-5
|
28198 |
aureool, lichtkrans |
blauwe kegel boven de vlam:
blawǝ kējǝl boǝvǝ dǝ vlam (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Een lichtblauw gekleurde lichtkegel om de vlam van de veiligheidslamp, zichtbaar bij de aanwezigheid van mijngas. De lengte van de lichtkegel is een maat voor het percentage aanwezig mijngas. Is het mijngasgehalte ±4,5%, dan wordt de lichtkegel zo lang, dat ze de bovenkant van de gaaskap van de veiligheidslamp raakt. Hangt de lamp enige tijd in een dergelijk mengsel, dan kan de gaaskap gaan gloeien. Een gloeiende gaaskap levert steeds een groot gevaar op, aangezien daardoor het mijngas buiten de lamp ontstoken kan worden (Handb. H. pag. 10). [N 95, 234; monogr.]
II-5
|
27246 |
badknecht |
badknecht:
batknęǝt (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Wilhelmina])
|
Man die het badlokaal, eventueel ook het kleedlokaal, schoonhoudt. Volgens Lochtman (pag. 166) was het op de Domaniale mijn gebruikelijk in het kleedlokaal van "kouwewärter" te spreken en in het badlokaal van "badknecht". [N 95, 126; monogr.]
II-5
|
27667 |
badmeester |
badmeester:
batmēstǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Toezichthouder over de badknechten. [N 95, 126; monogr.]
II-5
|
30426 |
balklaag, roostering |
gebalk:
jǝbɛlǝk (Q121a Chevremont)
|
De gezamenlijke balken die op één verdieping gelegen zijn. Zij vormen de basis voor de vloer van de betreffende verdieping en de zoldering van de onderliggende verdieping. In L 210 werden de zolderribben geplaatst als de muren op plafondhoogte gemetseld waren. [N 54, 115a; monogr.]
II-9
|
32309 |
band |
reep:
rēf (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|