27534 |
mijnspook |
kuilgeest:
kuljēs (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Legendarische figuur optredend in veel mijnwerkerssagen. De mijnwerkers waren gevoelig voor bijgeloof (Dieteren 1984, pag. 33). In de mijnen heerste volgens de legendes een oude boze God die de naam Kaspar droeg. Kaspar kon het moeilijk verkroppen dat mensenhanden zijn rijke kolenvoorraad weghaalden. Zijn toorn uitte hij vaker door in één klap kolenpijlers in elkaar te drukken. Lochtman (pag. 46) relativeert het bestaan van dergelijke geesten. Zelfs de oudste generatie die hij ondervroeg, heeft nooit in zo''n geest geloofd. Soms werd een nieuweling aan het schrikken gebracht door een verdraaide stem of verklede gestalte van een der oudere arbeiders, die dan het mijnspook moest representeren. Mogelijkerwijze hebben oudere generaties dan de nu nog levende wel geloofd in het mijnspook. De informant van Q 3 vermeldt dat er geen sprake was van een mijnspook of iets dergelijks. [N 95, 914; monogr.]
II-5
|
28329 |
mijnspoor |
licht spoor:
līǝt špōr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale]),
locomotiefspoor:
lokǝmotifšpōr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Het spoor waarover het vervoer van kolen, stenen en materiaal in het ondergrondse bedrijf plaatsvindt. In dit lemma is een onderscheid gemaakt tussen spoor in het algemeen, licht spoor en zwaar spoor, al naar gelang het aantal kilo''s dat per meter spoor wordt gemeten. Zwaar spoor wordt gebruikt op plaatsen waar vervoer met locomotieven plaatsvindt. De opgave "smalspoor" uit Q 113 voor de mijn Emma duidt op de breedte van het spoor, namelijk 60 cm. Omdat spoor altijd bestaat uit twee spoorstaven, zijn in dit lemma enkelvoudige en meervoudige begrippen terug te vinden. [N 95, 698; N 95, 699; monogr.; Vwo 671; Vwo 727]
II-5
|
28330 |
mijnspoor aanleggen |
spoor aanleggen:
špōr ālɛqǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
[N 95, 696]
II-5
|
28134 |
mijnverzakking |
mijnverzakking:
mijnverzakking (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Verzakking binnen het gangenstelsel. [N 95, 932]
II-5
|
28290 |
mijnwagen |
kuilwagen:
kulwān (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Vierwielig ijzeren spoorwagentje met speciale vorm waarin kolen en stenen over rails kunnen worden vervoerd. De "birouche" is een kleinere uitvoering van het mijnwagentje. De "komfaat" uit Q 121 was een extra grote mijnwagen die op de Domaniale mijn tot ongeveer 1906 werd gebruikt bij het schachtvervoer. Op een ondergronds gelegen laadpunt werden de kolen vanuit kleine wagens, die in de lage galerijen reden, overgeladen in de grotere "komfaten". Deze werden dan op de kooi geduwd om naar bovengronds te worden vervoerd (Lochtman pag. 191). Het woordtype "afgebrande" werd op de mijn Maurits gebruikt voor een halve grote wagen (Loontjens pag. 30). [N 95, 671; monogr.; Vwo 111; Vwo 114; Vwo 116; Vwo 202; Vwo 515]
II-5
|
27219 |
mijnwerker |
kuilpiet:
kulpit (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia]),
mijnwerker:
mijnwerker (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
De algemene benaming voor mijnwerker ondergronds en bovengronds. Naast de neutrale benamingen is er een aantal dat een bepaalde gevoelswaarde heeft. Al naargelang de gebruikssituatie drukt men daarmee scherts, spot, kameraadschappelijkheid en schelden uit. Een ander aantal heeft het karakter van bijnamen. Het is moeilijk om deze categorieēn van benamingen exact af te bakenen. Zo kon "kuilpiet" zowel een populaire benaming zijn als een scheldbenaming. De normale betekenis van "kompel" is vriend of maat, maar in de Belgische mijnen werd het in het algemeen in een negatieve betekenis gebruikt. Het woord "balt" slaat op Baltische mijnwerkers die na de Tweede Wereldoorlog in de Limburgse mijnen zijn komen werken. Het wordt als scheldwoord gebruikt (Vanwonterghem pag. 55). "Pieren" was de naam voor de mijnwerkers die uit Maastricht kwamen. [N 95, 115; monogr.; Vwo 64; Vwo 88; Vwo 187; Vwo 227; Vwo 436; Vwo 444; Vwo 516; Vwo 554; Vwo 640; Vwo 861]
II-5
|
27593 |
mijnwerkershuis |
kuilhuis:
kulhūs (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
[N 95, 41a; N 95, 41b]
II-5
|
27592 |
mijnwerkerskolonie |
kolonie:
koloni (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Wijk of deel van een wijk bestaande uit eenvoudige mijnwerkerswoningen. Volgens de informant uit Q 15 kwam de "kolonie" in Nederlands Limburg in de Westelijke Mijnstreek slechts sporadisch voor; hem was alleen Geleen-Lindenheuvel bekend. Bij het uitspreken van kolonie valt de klemtoon op de laatste lettergreep. Een aantal woordtypen duidt op bepaalde woonwijken met name in de Oostelijke Mijnstreek in Nederlands Limburg. [N 95, 41c; Vwo 244; Vwo 803; monogr.]
II-5
|
31532 |
moersleutel |
schroevensleutel:
šruvǝšløsǝl (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen een werktuig voor het los- en vastdraaien van moeren. Zie ook de lemmata "steeksleutel", "ringsleutel", "verstekbare moersleutel", etc. Het betreft daar meer specifieke uitvoeringen van de moersleutel. [N 33, 300a; monogr.]
II-11
|
27802 |
moetlijn |
hoogtepunten:
hyxtǝpøntǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Eisden]),
moetlijn:
moetlijn (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Merkteken op de stijlen aan de beide zijwanden van steengangen, galerijen etc. door de mijnmeters aangebracht, dat onder meer dient als hulpmiddel om mijnsporen op de juiste hoogte te brengen. [N 95, 708; N 95, 856 add.]
II-5
|