e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121a plaats=Chevremont

Overzicht

Gevonden: 777
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neerbraak neerbraak: neerbraak (Chevremont  [(Julia)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), zenkschacht: zɛŋkšāt (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544] II-5
nevengesteente verwijderen stokken: štǫkǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Willem-Sophia]) Het boven en onder de ontgonnen koollaag gelegen nevengesteente in een galerijfront verwijderen. Neven in samenstellingen wordt over het algemeen als een germanisme beschouwd. De Centrale Taalcommissie voor de Techniek (C.T.T.) merkt hierover op (pag. 41): "Ofschoon nieuwe samenstellingen met neven over het algemeen germanistisch aandoen, kunnen zij soms dienen om verschillende betekenissen te onderscheiden (neven, "aangrenzend gesteente" is niet hetzelfde als "bijgesteente")." Volgens de invuller uit Q 33 werd het begrip "stokken" op de mijn Emma gebruikt voor het bijwerken van de vloer (zie ook het lemma Bijwerken). [N 95, 384; N 95, 390; N 95, 927; monogr.] II-5
nijptang knijptang: knīptsaŋ (Chevremont), pitstang: petštsaŋ (Chevremont) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11
nok vorst: viǝš (Chevremont) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noodkabel nooddraad: noǝtdroǝt (Chevremont  [(Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), noodkabel: noǝtkābǝl (Chevremont  [(Julia)]   [Laura, Julia]), trekdraad: trɛkdroǝt (Chevremont  [(Julia)]   [Willem-Sophia]) De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669] II-5
noodschakelaar noodschalter: nuǝtšaltǝr (Chevremont  [(Julia)]   [Willem-Sophia]) Schakelaar waarmee men in geval van nood het transportmiddel stil kan zetten. Zie ook het lemma Noodkabel. Volgens een invuller uit Q 121 was op de Domaniale mijn aan de noodschakelaar een lamp aangesloten, waarmee geseind kon worden. [N 95, 483] II-5
nootjeskool nootjes 4: nōtjǝs vēr (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) Kolensoort waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm. [N 95, 467] II-5
nummeren nommeren: nǫmǝrǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) Mijnwagens met krijt voorzien van een nummer of een merkteken om ze op deze wijze te kunnen tellen. [monogr.; N 95, 677; N 95, 682] II-5
ohmmeter ohmmeter: ohmmeter (Chevremont  [(Julia)]   [Willem-Sophia]) Apparaat voor het doormeten van schietleidingen. [N 95, 408; monogr.] II-5
ombraak ombraak: ømbrāk (Chevremont  [(Julia)]   [Maurits]) Een gang om de hoofdschacht dienend voor het omleiden van het vervoer. [N 95, 185; N 95, 695; N 95, add.; Vwo 251; Vwo 548; Vwo 552; monogr.] II-5