27475 |
schachtton |
schachtton:
šāttǫn (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Ton die gebruikt wordt om bij het delven van de schachten personeel en materiaal naar beneden te laten en losgemaakte stenen naar boven te hijsen. [N 95, 77; monogr.; Vwo 39; Vwo 379]
II-5
|
27162 |
schachtwiel |
kabelschijf:
kābǝlšīf (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia]),
schachtrad:
(mv)
šātrēǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Eisden])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|
27639 |
schaft |
botterham:
bǫtǝrham (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia]),
schafttijd:
šaftsit (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|
21092 |
schaften |
botteren:
butǝrǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5
|
27683 |
schaftlokaal |
schaftlokaal:
šaflokāl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
19900 |
scharnier |
scharnier:
šarnēr (Q121a Chevremont)
|
Metalen toestel, bestaande uit twee delen die in elkaar grijpen en aan elkaar verbonden zijn door een pen waaromheen zij kunnen draaien. Scharnieren worden gebruikt voor alle delen van ramen en deuren die beweegbaar ten opzichte van elkaar moeten worden verbonden. Men onderscheidt ijzeren en koperen scharnieren; de laatste hebben meestal een ijzeren pen waarom zij draaien. [N 54, 78; monogr.]
II-9
|
31807 |
schaven |
hobeln:
hubǝlǝ (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.]
II-12
|
27553 |
scheenbeschermer |
scheenbeschermer:
šiǝnbǝšɛrmǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Bescherming voor het scheenbeen. Het dragen van deze beenkappen kan worden voorgeschreven in dikke lagen, in steile pijlers, bij het werken aan steendammen en bij het nabreken. [N 95, 885]
II-5
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
šøpǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Stenen of kolen met de schop laden. [N 95, 503; N 95, 501; N 95, 202; monogr.; Vwo 682; Vwo 768]
II-5
|
27878 |
schietdamp |
schietkwalm:
šeskwalm (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia]),
schietstub:
šesštøp (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De damp die ontstaat na het tot ontploffing brengen van de springstoffen. Niet verdunde schietdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. [N 95, 428; N 95, 775; monogr.]
II-5
|