21365 |
schieten |
kool vrijmaken:
koǝl vręjmāxǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
stenen vrijmaken:
štē vręjmāxǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Julia])
|
Losbreken van delfstoffen, grond en gesteente door middel van springstof. [N 95, 395; N 95, 429; monogr.; Vwo 49]
II-5
|
27850 |
schietgat |
boorlok:
boǝrlǫx (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Gat, geboord in het los te schieten gesteente. Later wordt dit gat opgevuld met springstof. [N 95, 399; monogr.; Vwo 160; Vwo 519]
II-5
|
27851 |
schietgaten boren |
(de) rondte boren:
dǝ røŋdǝ b˙ōrǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
[N 95, 400; monogr.]
II-5
|
27858 |
schietkabel |
schiet(s)kabel:
šeskābǝl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Een door een rubbermantel of plastic isolatie beschermde twee-aderige kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds het schiettoestel en anderzijds de schietdraden van de verschillende ontstekers. De schietkabel is tenminste 50 meter lang om het de schietmeester mogelijk te maken de ladingen vanaf voldoende afstand te laten springen (Defoin pag. 144). Omdat in vraag N 95, 410 geen onderscheid werd gemaakt tussen "schietkabel" en "schietdraad" kan een aantal in dit lemma opgenomen opgaven ook van toepassing zijn op de schietdraad (zie ook het lemma Schietdraad). [N 95, 410; monogr.]
II-5
|
27847 |
schietkist |
munitionskist:
monytsiuǝnskes (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Eisden])
|
Kist waarin de schiethouwer of schietmeester springstof en eventueel ook het schiettoestel ondergronds kan opbergen. [N 95, 421; monogr.]
II-5
|
30075 |
schietlood |
lood:
lūǝt (Q121a Chevremont),
zinkblij:
zeŋk˲blęj (Q121a Chevremont),
zinklood:
zeŋklūǝt (Q121a Chevremont)
|
Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een werkstuk bepaalt. Zie ook afb. 111 en het lemma ɛschietloodɛ in Wld II.9, pag. 57 en Wld II.11, pag. 63.' [N 50, 23b; N 53, 194; monogr.]
II-12
|
27838 |
schietmeester, schiethouwer |
schiethouwer:
šeshø̜jǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
De mijnwerker die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de lading in het schietgat en het tot ontploffing brengen daarvan. Uit de opgaven van de respondenten blijkt dat de term "schiethouwer" alleen in Nederlands Limburg werd gebruikt. Elke post had een voorman en wanneer daar geschoten moest worden was de voorman tevens schiethouwer. Daarnaast kende men schietmeesters die de schietwerkzaamheden op verschillende posten voor hun rekening namen en daarvoor een aparte premie kregen (Van der Maar pag. 4). Wat betreft het woordtype "boutefeu", oorspronkelijke betekenis "lontstok", daarover schrijft Vanwonterghem (pag. 76): "De volksoverlevering ziet in de naam boute-feu ten onrechte een element "boute". Dit komt omdat men tot in de vorige eeuw de schietmeester inderdaad ook penitent noemde, dit wegens de grote gevaren aan zijn beroep verbonden. Hij moest namelijk vóór al de andere mijnwerkers afdalen en op de plaatsen waar men moest schieten met een lange stok (boute-feu genaamd) met een fakkel het mijngas tot ontploffing brengen. Oude mijnwerkers vertellen dat daarvoor soms gevangenen en veroordeelden gebruikt werden." De benamingen "tijdschieter", "tijdschietmeester" en "tijd-boutefeu" zijn specifiek van toepassing op een schietmeester die bevoegd is om te schieten met tijdontsteking. [N 95, 145a, b; N 95, 396; N 95, 397; monogr.; Vwo 179; Vwo 340, Vwo 405; Vwo 527; Vwo 688; Vwo 783]
II-5
|
27864 |
schiettoestel |
schietapparaat:
šesaparāt (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Winterslag, Waterschei]),
schietdoos:
šesduǝs (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Dynamo die de elektrische stroom levert voor het tot gloeien brengen van het gloeidraadje in de ontsteker. De elektrische stroom wordt via kabels van het schiettoestel naar de ontstekers gevoerd. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 409 ("Hoe noemt u een schietdoos of ontstekingsapparaat") is het mogelijk dat een aantal dialectvarianten die onder het woordtype schietdoos zijn opgenomen, eigenlijk van toepassing zijn op de blikken doos waarin de patronen van het springstoffenmagazijn naar de werkpunten vervoerd werden (zie het lemma Schietdoos). [N 95, 409; N 95, 418; monogr.]
II-5
|
30569 |
schilder |
aanstrijker:
āštrīxǝr (Q121a Chevremont)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
30702 |
schilderen, verven |
aanstrijken:
āstrīxǝ (Q121a Chevremont)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|