e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doorharden hard: hǭt (Diepenbeek) Gezegd van een verflaag die het drogingsproces van vloeibaar naar vast ondergaat. [N 67, 74d] II-9
doorjager krots: krōǝts (Diepenbeek) Varken dat wel veel eet maar niet vet wil worden. [JG 1a] I-12
doorn, stekel doorn: djo:n (Diepenbeek) doornen [RND] III-4-3
doornenkroon doornenkroon: djoonenkroen (Diepenbeek) De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)] III-3-3
doorschieten schieten: šī.tǝ (Diepenbeek) Het vanuit de aar doorgroeien van de graanplant. [JG 1a; monogr.] I-4
doorschieter herwassen: hɛrwasǝ (Diepenbeek) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5
doorslaan stippellijnen: stippellijnen (Diepenbeek) Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6] II-7
doorslag doorslag: dōrslǭx (Diepenbeek) Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.] II-11
dopen dopen: do:pə (Diepenbeek), e kind doopen (Diepenbeek), ə keͅind dopən (Diepenbeek), gedoopt worden: chədo:p wes (Diepenbeek), soppen: sopən (Diepenbeek) doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)] III-2-3, III-3-3
doperwten peulerwten: pōəlēͅ.t (Diepenbeek) [Goossens 1b (1960)] I-7