| 33366 |
drinkbak voor de koeien |
krib:
krep (Q071p Diepenbeek),
kręp (Q071p Diepenbeek),
marmiet:
marmit (Q071p Diepenbeek),
marmietvat:
marmit˲vat (Q071p Diepenbeek)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 19575 |
drinkbeker |
jatte (fr.):
vr.
žat (Q071p Diepenbeek),
pint:
vr.
pint (Q071p Diepenbeek)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 20499 |
drinken |
drinken:
drinken (Q071p Diepenbeek)
|
drinken [Willems (1885)]
III-2-3
|
| 34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zōkn (Q071p Diepenbeek)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
| 19574 |
drinkglas |
bierglas:
o.
biərglōͅəs (Q071p Diepenbeek),
glas:
glaws (Q071p Diepenbeek),
glōis (Q071p Diepenbeek),
glōͅas (Q071p Diepenbeek),
pint:
pii̯.nt (Q071p Diepenbeek),
vr.
pint (Q071p Diepenbeek)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
| 19562 |
drinkglas met voet |
kapper:
m.
kapər (Q071p Diepenbeek)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pūu̯ǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
| 20564 |
droesem |
bezinksel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
bezinksel (Q071p Diepenbeek),
drabbel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drabəl (Q071p Diepenbeek)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
| 34236 |
droge koe |
muntige:
møntǝgǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
| 33701 |
droge plekken in moeras |
horst:
hǫs (Q071p Diepenbeek)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|