e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dubbele pik dobbelpioche: dobǝlpios (Diepenbeek) Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.] II-9
dubbele toegangspoort van een gesloten erf poort: [poort] (Diepenbeek) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
dubbelschaar van de aanaardploeg schelp: schelp (Diepenbeek) Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25] I-5
duf worden versmotsen: vǝrsmotsǝ (Diepenbeek) Duf worden, gezegd van meel. [JG, 1a] II-3
duffel duffel: døfǝl (Diepenbeek) Dikke wollen stof met lang haardek. [N 62, 90; N 59, 201; MW] II-7
duif (alg.) duif: dauf (Diepenbeek), douven hāgen ... (Diepenbeek), dō.f (Diepenbeek), doͅŭvən hāgən ... (Diepenbeek), en do(oe)f (Diepenbeek) duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1a (1955)], [Willems (1885)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] III-3-2
duif met één of meer witte pennen witscheer: witsjeër (Diepenbeek) Duif met witte pennen. III-3-2
duif, algemeen duif: douf (Diepenbeek) duif [Willems (1885)] III-4-1
duiken duikelen: duikelen (Diepenbeek), plongeren (<fr.): De kipper plòzjeërt de bal oat d`n hók.  plòzjèèr`n (Diepenbeek) Duiken. || In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duiker duiker: duikər (Diepenbeek) de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)] III-3-1