34536 |
ei zonder schaal |
schaals ei:
šoljzē (Q071p Diepenbeek),
šǭi̯lsēǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
34526 |
eieren uithalen |
uithalen:
ōu̯ǝthǭwǝlǝn (Q071p Diepenbeek)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
ēerkok (Q071p Diepenbeek),
ērkok (Q071p Diepenbeek)
|
eierkoek [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
21008 |
eierpannenkoek |
eierkoek:
bloem en melk en eieren
ērkok (Q071p Diepenbeek)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
19329 |
eigenwijs |
dwars:
terjaas (Q071p Diepenbeek)
|
tegendraads
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
ēk (Q071p Diepenbeek),
-
eek (Q071p Diepenbeek),
eikenboom:
e:kəbom (Q071p Diepenbeek),
ēkəbōm (Q071p Diepenbeek),
kopeik:
ko͂ͅpēk (Q071p Diepenbeek)
|
eik [RND], [ZND 20 (1936)], [ZND m] || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ekələ (Q071p Diepenbeek),
eͅkkel (Q071p Diepenbeek),
-
ekkelen (Q071p Diepenbeek)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
30479 |
eikenwal |
eikenwal:
eikenwal (Q071p Diepenbeek)
|
Stuk grond waarop een boer bandhout kweekt voor eigen gerief. [N F, 53]
II-9
|
32734 |
eindvoor in het midden |
kam:
ka.mp (Q071p Diepenbeek)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
28471 |
eitjes |
eitjes:
ęjkǝs (Q071p Diepenbeek)
|
De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a]
II-6
|