e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebit gebeet: gǝbē.t (Diepenbeek), gebit: chəbēt (Diepenbeek), gebēt (Diepenbeek), gəbeet (Diepenbeek), het gebeet van den a:en man is nog hil vol  vol gebeet (Diepenbeek) een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog helemaal gaaf. [ZND 45 (1946)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)] I-9, III-1-1
gebladderd afgeschilferd: ǭf˲gǝsxelfǝrt (Diepenbeek) Gezegd van schilderwerk waarvan de verflagen blaren vertonen. [N 67, 69b; L 32, 78; monogr.] II-9
gebluste kalk gebluste kalk: gǝblø̜js˱dǝ kalǝk (Diepenbeek) Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9
geboortefeest: doopsuiker suikerbonen: sokkerbonne (Diepenbeek) het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)] [N 112 (2006)] III-3-2
geboorteomhulsel van een veulen blaas: blōǝs (Diepenbeek) Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56] I-9
gebouw bouw: bō (Diepenbeek, ... ), bètiment (fr.): groot  batəmɛnt (Diepenbeek, ... ), uitzonderlijk  batimeͅnt (Diepenbeek, ... ), gebouw: gəbo (Diepenbeek, ... ) een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)] III-2-1
gebreide kous strikkous: strikkoos (Diepenbeek) breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)] III-1-3
gebreide wollen muts gestrikte met: gəstrekdə meͅt (Diepenbeek), wollen muts: woͅlə moͅts (Diepenbeek), wələ məts (Diepenbeek) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] || muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || vrouwenmuts, zwarte, dikke gebreide ~ [N 25 (1964)] III-1-3
gebrekkig gebrekkelijk: enne gebrēkelijke mins (Diepenbeek), gebrekkig: ənə gəbrēͅkegən mens (Diepenbeek) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebrekkig persoon gebrekkelijke mens: enne gebrēkelijke mins (Diepenbeek), gebrekkige mens: ənə gəbrēͅkegən mens (Diepenbeek) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2