e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehakt gekapt: gəkapt (Diepenbeek), gekapt vlees: gekapt vlīs (Diepenbeek), gemalen: gemaol’n (Diepenbeek), gəmōͅələn (Diepenbeek) gehakt || gehakt vlees [ZND 35 (1941)] III-2-3
gehalveerde poortvleugel doorgesneden deur: duǝrgǝsnēi̯ǝ dør (Diepenbeek) Een poortvleugel die horizontaal in tweeën verdeeld is. Om niet telkens de hele poortvleugel te moeten openen is een van de poortvleugels vaak nog eens horizontaal verdeeld. De beide delen worden apart gesloten. Een dergelijke poortvleugel is vooral bij stallen in gebruik. Als het onderste deel gesloten is om aan vee de doorgang te beletten, kan het bovenste deel geopend zijn om licht en lucht binnen te laten. Zie ook het lemma "niet gehalveerde poortvleugel" (4.1.6). De varianten van het woordtype halfdeur kunnen ook als woordgroep worden gelezen: halve deur. Zie ook afbeelding 18.d en e bij het lemma "poort" (4.1.1) en de foto bij het lemma "horizontale draaibare sluitbalk van een poort" (4.1.16). [add. uit: N 4A, 37b, 37c, 42c en 42d] I-6
geheel afgeschoren wolvacht roof: rōf (Diepenbeek) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
gehemelte gehemelte: chəhīməltən (Diepenbeek), gehimelte (Diepenbeek), gəhīməltə (Diepenbeek) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
geheugen memorie: memore (Diepenbeek) geheugen III-1-4
gehucht gehucht: gehŭcht (Diepenbeek), gəheuch (Diepenbeek), gəhə[e}X (Diepenbeek) een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
geil, wellustig heet: heet (Diepenbeek, ... ) geil, wellustig [N 10C (zj)] III-2-2
geit geit: gē.t (Diepenbeek), gēt (Diepenbeek), geitsje: gęi̯tskǝn (Diepenbeek) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gētǝ[stal] (Diepenbeek) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gekantrecht hout naks hout: naks hōt (Diepenbeek) Hout waarvan de met schors bedekte delen aan de smalle lengtezijde haaks zijn afgezaagd. [N 50, 51c; N 50, 72] II-12