e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glastang glastang: glǭstaŋ (Diepenbeek) Tang die bij zeer dik glas wordt gebruikt om na het snijden de overtollige stroken af te breken. [N 67, 58e] II-9
glazig ijskillig: eiskeillig (Diepenbeek), ēskillig (Diepenbeek), ēͅskeͅləgə (Diepenbeek) aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] III-2-3
gleiswerk aardewerk: jādǝwęrǝk (Diepenbeek), jādǝwɛrǝk (Diepenbeek) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleuf groef: gruf (Diepenbeek) De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-3
glijbaan glijbaan: /  glijboan (Diepenbeek), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  glijbaan (Diepenbeek), reddelberg: reddelberreg (Diepenbeek), schuifaf: /  schuifaf (Diepenbeek), schuivoav (Diepenbeek), sleurbaan: sleurbaon (Diepenbeek) / [SND (2006)] || glijbaan of schuif-af [SND (2006)] || Glijbaan. || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || Schuifaf. III-3-2
glimlachen greilachen: wnt V, 644: greien: krijten, schreien  grīlachen (Diepenbeek), grīlāxtən (Diepenbeek) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] III-1-4
glimworm vuurmade: vuurmai (Diepenbeek), vuurmooi (Diepenbeek), vy(3)̄rmāj (Diepenbeek) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] III-4-2
gloria gloria (lat.): gloria (Diepenbeek) De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)] III-3-3
godslamp godslamp: godslamp (Diepenbeek) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
goed besleten kwast goede borstel: gujǝ bǫsǝl (Diepenbeek) Kwast waarvan de haarbundel door het gebruik op een goede manier is afgesleten. Een goed besleten kwast geeft doorgaans verfwerk met weinig of geen strepen. [N 67, 31a] II-9