30683 |
glastang |
glastang:
glǭstaŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Tang die bij zeer dik glas wordt gebruikt om na het snijden de overtollige stroken af te breken. [N 67, 58e]
II-9
|
20556 |
glazig |
ijskillig:
eiskeillig (Q071p Diepenbeek),
ēskillig (Q071p Diepenbeek),
ēͅskeͅləgə (Q071p Diepenbeek)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
jādǝwęrǝk (Q071p Diepenbeek),
jādǝwɛrǝk (Q071p Diepenbeek)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
26355 |
gleuf |
groef:
gruf (Q071p Diepenbeek)
|
De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54]
II-3
|
22376 |
glijbaan |
glijbaan:
/
glijboan (Q071p Diepenbeek),
Antwoord onderlijnd bij de suggesties.
glijbaan (Q071p Diepenbeek),
reddelberg:
reddelberreg (Q071p Diepenbeek),
schuifaf:
/
schuifaf (Q071p Diepenbeek),
schuivoav (Q071p Diepenbeek),
sleurbaan:
sleurbaon (Q071p Diepenbeek)
|
/ [SND (2006)] || glijbaan of schuif-af [SND (2006)] || Glijbaan. || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || Schuifaf.
III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
greilachen:
wnt V, 644: greien: krijten, schreien
grīlachen (Q071p Diepenbeek),
grīlāxtən (Q071p Diepenbeek)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
vuurmade:
vuurmai (Q071p Diepenbeek),
vuurmooi (Q071p Diepenbeek),
vy(3)̄rmāj (Q071p Diepenbeek)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (Q071p Diepenbeek)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (Q071p Diepenbeek)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30629 |
goed besleten kwast |
goede borstel:
gujǝ bǫsǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Kwast waarvan de haarbundel door het gebruik op een goede manier is afgesleten. Een goed besleten kwast geeft doorgaans verfwerk met weinig of geen strepen. [N 67, 31a]
II-9
|