e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graszode grasres: grǭu̯ǝsrē̜i̯s (Diepenbeek), res: rē̜i̯s (Diepenbeek), ręi̯s (Diepenbeek), ręs (Diepenbeek) Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8
grauwe gors grauwgors: Frings  grōͅugoͅrs (Diepenbeek), grijze korenvos: grijze korevos (Diepenbeek) grauwe gors || grauwe gors (18 geheel bruin gestreept; alleen langs de Maas; trekt niet; broedt op de grond; zang: zingt, op een hoog punt, een onveranderlijk sleutelbosrinkelliedje [N 09 (1961)] III-4-1
grauwe klauwier jekstertje van antwerpen: Frings  jeͅkstərkə van āntweͅrpn (Diepenbeek) grauwe klauwier (17 zomervogel; broedt in doornstruiken; prikt gevangen diertjes op iets scherps vast; vrij zeldzaam geworden [N 09 (1961)] III-4-1
grauwe korf grijze mand: gręjs māǝn (Diepenbeek) Mand met hengsel, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. [N 40, 39] II-12
grauwe mand grijze mand: gręjs māǝŋ (Diepenbeek) Mand met twee oren, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. Vgl. afb. 285. Zie voor het woordtype vatsmand en vatsmandel ook het lemma ɛmaatmand (soorten)ɛ.' [N 40, 38] II-12
grauwe wis grijze wis: gręjzǝ wis (Diepenbeek) Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.] II-12
graven graven: grauven (Diepenbeek), grōvən (Diepenbeek), grōͅven (Diepenbeek) graven [ZND 25 (1937)] III-1-2
graven (mv.) graven: groaver (Diepenbeek) De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)] III-3-3
grazen uit zijn: (de koeien zijn) ǭwǝt (Diepenbeek) Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.] I-11
gregoriaanse misgezangen kerkzang: kerkzang (Diepenbeek) Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3