id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33673 | graszode | grasres: grǭu̯ǝsrē̜i̯s (Diepenbeek), res: rē̜i̯s (Diepenbeek), ręi̯s (Diepenbeek), ręs (Diepenbeek) | Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8 |
24160 | grauwe gors | grauwgors: Frings grōͅugoͅrs (Diepenbeek), grijze korenvos: grijze korevos (Diepenbeek) | grauwe gors || grauwe gors (18 geheel bruin gestreept; alleen langs de Maas; trekt niet; broedt op de grond; zang: zingt, op een hoog punt, een onveranderlijk sleutelbosrinkelliedje [N 09 (1961)] III-4-1 |
24161 | grauwe klauwier | jekstertje van antwerpen: Frings jeͅkstərkə van āntweͅrpn (Diepenbeek) | grauwe klauwier (17 zomervogel; broedt in doornstruiken; prikt gevangen diertjes op iets scherps vast; vrij zeldzaam geworden [N 09 (1961)] III-4-1 |
32538 | grauwe korf | grijze mand: gręjs māǝn (Diepenbeek) | Mand met hengsel, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. [N 40, 39] II-12 |
32537 | grauwe mand | grijze mand: gręjs māǝŋ (Diepenbeek) | Mand met twee oren, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. Vgl. afb. 285. Zie voor het woordtype vatsmand en vatsmandel ook het lemma ɛmaatmand (soorten)ɛ.' [N 40, 38] II-12 |
32478 | grauwe wis | grijze wis: gręjzǝ wis (Diepenbeek) | Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.] II-12 |
17886 | graven | graven: grauven (Diepenbeek), grōvən (Diepenbeek), grōͅven (Diepenbeek) | graven [ZND 25 (1937)] III-1-2 |
23480 | graven (mv.) | graven: groaver (Diepenbeek) | De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
34210 | grazen | uit zijn: (de koeien zijn) ǭwǝt (Diepenbeek) | Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.] I-11 |
23578 | gregoriaanse misgezangen | kerkzang: kerkzang (Diepenbeek) | Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3 |