28580 |
angel |
angel:
a.ŋǝl (Q071p Diepenbeek),
aŋǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
angel [Willems (1885)] || angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
bedeklok:
beiëklok (Q071p Diepenbeek),
də biēklok trekt (Q071p Diepenbeek)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] || De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
schrik:
häet meͅr gänə šrek (Q071p Diepenbeek)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
33621 |
anjelier |
kernoffel:
kernoefel (Q071p Diepenbeek),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
kernuffel (Q071p Diepenbeek)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
apəl (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
33488 |
appel, overige soorten |
grijsje:
grèske (Q071p Diepenbeek),
gronsel:
zachte appel die met handschoenen moet worden geplukt
gronsel (Q071p Diepenbeek),
ijzerappel:
èèzerappel (Q071p Diepenbeek),
jacques lebel (fr.):
Jaak lebel (Q071p Diepenbeek),
keulemannetje:
keulemenneke (Q071p Diepenbeek),
klompje:
klumpke (Q071p Diepenbeek),
oogstappel:
osappel (Q071p Diepenbeek),
pondappel:
pondappel (Q071p Diepenbeek),
snelappel:
snelappel (Q071p Diepenbeek),
sterappeltje:
stêreppelke (Q071p Diepenbeek)
|
I-7
|
20638 |
appelbol |
trol:
trol (Q071p Diepenbeek),
trōͅl (Q071p Diepenbeek),
troͅl (Q071p Diepenbeek)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelmoes:
appelmus (Q071p Diepenbeek),
frats:
frats (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|