24894 |
herfst, najaar |
herfst:
hers (Q071p Diepenbeek),
najaar:
naojaor (Q071p Diepenbeek)
|
herfst, najaar || het derde van de vier jaargetijden, de tijd tussen zomer en winter [bamis, bamistijd, natijd, uitgang] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25151 |
herfstdraden |
mistdraden:
miesdreur
mīsdrøͅr (Q071p Diepenbeek)
|
herfstdraden [zomervamen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24621 |
herfsttijloos |
moedernaakse:
mójərnàksə (Q071p Diepenbeek),
ook: teiluz6
mojərɛnaksə (Q071p Diepenbeek),
tijloos:
tejlŏĕs (Q071p Diepenbeek),
ook: marj6rnaks6
ɛteiɛluzə (Q071p Diepenbeek)
|
Herfststijloos (colchicum autumnale). Het is een knolgewas met bleek lila bloemen, die veel op die van een crocus lijken, maar aan de 3 draadvormige stijlen en de 6 meeldraden dadelijk te herkennen. De bloemen verschijnen in de herfst en de vruchten in he [N 92 (1982)] || herfsttijloos [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
24877 |
herik |
hering:
hīǝ.reŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.]
I-5
|
34145 |
herkauwen |
irken:
ørekǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|
17779 |
hersenen |
hossele:
hjosselen (Q071p Diepenbeek),
josələn (Q071p Diepenbeek),
joͅsselen (Q071p Diepenbeek),
jusəlṇ (Q071p Diepenbeek)
|
de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)] || Hersenen [DC 58 (1983)]
III-1-1
|
24321 |
hert, ree |
hert:
iòt (Q071p Diepenbeek)
|
hert [Willems (1885)]
III-4-2
|
23258 |
het angelus luiden |
bedeklok:
beiëklok (Q071p Diepenbeek)
|
Het angelus luiden rond het middaguur [het luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30770 |
het behang insmeren |
inpappen:
enpapǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het behangselpapier met behulp van de papborstel met plaksel bestrijken. [N 67, 97a; monogr.]
II-9
|
23802 |
het doopwater wijden op paaszaterdag |
wijwaterwijding:
weiwetterwijing (Q071p Diepenbeek)
|
Het gebruik om op Paaszaterdag het doopwater te wijden en wijwater te halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|