25378 |
het ruggemerg doorsnijden of -steken |
doodsteek geven:
doodsteek geven (Q071p Diepenbeek),
schieten:
šitǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Het ruggemerg doorsnijden of -steken, opdat het dier sneller doodgaat. [N 29, 38; N 28, 6; monogr.]
II-1
|
25443 |
het vlees in stukken snijden |
kwartieren:
kwartīrǝn (Q071p Diepenbeek),
uitereendoen:
uitereendoen (Q071p Diepenbeek)
|
Als één der helften van het gekloofde dier verwerkt wordt, snijdt men deze eerst in enkele grote, wat handzamer stukken. [N 28, 98; monogr.]
II-1
|
25441 |
het vlees laten besterven |
afkoelen:
āfkølǝn (Q071p Diepenbeek),
uitsterven:
uitsterven (Q071p Diepenbeek)
|
Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.]
II-1
|
28632 |
het vlieggat dichtstoppen |
toesteken:
tǫwstęǝ.kǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Wanneer men met de kasten of korven reist, stopt men het vlieggat dicht. Bij een kast gebeurt dit afsluiten met een schuif, bij een korf met hooi, gras of gaas. Korven en kasten worden met de onderkant boven en de raten in het verlengde van de as richting voertuig geplaatst (L 265, 289 en 333) en stevig met elkaar verbonden. [N 63, 104d; N 63, 105; monogr.]
II-6
|
21436 |
het volle bedrag |
de volle pot:
ps. omgespeld volgens Frings.
də voͅlə poͅt (Q071p Diepenbeek),
zever:
ps. omgespeld volgens Frings.
zøͅvər (Q071p Diepenbeek)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19415 |
het vuur doven |
uitdoen:
outdoen (Q071p Diepenbeek),
ōͅt˂dūn (Q071p Diepenbeek)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
23801 |
het vuur wijden op paaszaterdag |
vuurwijding:
vuurwijing (Q071p Diepenbeek)
|
Het gebruik om op Paaszaterdag het vuur te wijden. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
26378 |
het water tegenhouden |
(het water) ophouden:
ǫphāgǝ (Q071p Diepenbeek),
(het water) tegenhouden:
tēgǝnhāgǝ (Q071p Diepenbeek),
loodsen:
lōtsǝn (Q071p Diepenbeek),
steigeren:
stęjgǝrǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66]
II-3
|
20404 |
heten |
heten:
heeten (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek),
hetən (Q071p Diepenbeek)
|
heeten [Willems (1885)], [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hø̄.kǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|