24687 |
hondsdraf |
draf:
draof (Q071p Diepenbeek),
-
dro.f (Q071p Diepenbeek),
hondsdraf:
hónsdraof (Q071p Diepenbeek),
onderhaag:
-
ɛonərɛho.x (Q071p Diepenbeek)
|
hondsdraf [DC 60a (1985)] || Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24622 |
hondsviooltje |
hondsfletje:
hóns flétsjə (Q071p Diepenbeek),
-
ɛhonsɛfletfə (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
hondsviooltje (Viola canina L.) [DC 60a (1985)] || Hondsviooltje, 5 tot 35 cm groot. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren alleen aan de stengels, en hebben ongevleugelde stelen. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, meestal met hartvormige voet; de steunblaadjes zijn klein en getand; de blo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
28557 |
hongervolk |
hongervolk:
hoŋǝrvǫlk (Q071p Diepenbeek)
|
Bijenvolk dat met te weinig voorraad voedsel de winter ingaat. [N 63, 54d]
II-6
|
28524 |
hongerzwerm |
hongerzwerm:
hoŋǝrzwɛrǝm (Q071p Diepenbeek)
|
Bijenvolk dat door de honger gedreven, kast of korf verlaat. Wanneer er in de woning geen druppel honing en korrel stuifmeel meer is, besluit het bijenvolk tot massale vlucht. Door het feit dat de bijen geen gevulde honingblaasjes hebben, steken zij snel en geducht. Een hongerzwerm komt echter slechts sporadisch voor. [N 63, 37c; N 63, 37e]
II-6
|
21043 |
honing |
honing:
howneŋ (Q071p Diepenbeek),
hōneŋ (Q071p Diepenbeek),
hōwniŋ (Q071p Diepenbeek),
hōǝ.neŋ (Q071p Diepenbeek),
hōǝneŋ (Q071p Diepenbeek),
losse honing:
losǝn hōneŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28549 |
honing halen uit klaver, linde enz |
vliegen op:
vlīgǝn op (Q071p Diepenbeek)
|
Het verzamelen van honing en stuifmeel door de bijen uit klaver, linde enz. [N 63, 51; Ge 37, 81]
II-6
|
28664 |
honing vloeibaar maken |
kolpen:
kolpen (Q071p Diepenbeek)
|
Gekristalliseerde honing door middel van een verwarmde ericaborstel of een verhit kolbtoestel vloeibaar maken. Dit is van toepassing bij het lossen van heidehoning, die in geleivorm in de raat zit. [N 63, 125c; N 63, 125b; monogr.]
II-6
|
28665 |
honing zeven |
zeven:
zęjǝvǝn (Q071p Diepenbeek),
zijgen:
zęjgǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Het zeven van de honing tijdens het slingeren. Door een zeef aan de tapkraan te hangen kan men de druipende honing al reinigen. De in de honing achtergebleven zegels, broed, wasdeeltjes en andere onzuiverheden licht men eruit. Bij voorkeur zeeft men tweemaal tijdens het slingeren. Platte zeven geven vrij veel verlies en raken spoedig verstopt. Men kent ook bolvormige en puntvormige honingzeven. [N 63, 127a; Ge 37, 177; monogr.]
II-6
|
28684 |
honingbak |
honingtob:
hōneŋtob (Q071p Diepenbeek)
|
Opvangbak bij het slingeren voor gezeefde honing. Men kan hiervoor ieder willekeurig vat, een emmer (liefst geen zinken, gegalvaniseerde of koperen maar wel een roestvrij stalen), een kuip of pot gebruiken. [N 63, 127c; monogr.]
II-6
|
28538 |
honingblaas |
honingblaas:
hōneŋbloas (Q071p Diepenbeek)
|
Maag waarin de honing bewaard wordt. De honing of nectar wordt in de mondholte gezogen en verdwijnt via de keel in de slokdarm. Deze loopt door in het achterlijf en verwijdt zich daar tot een honingblaas (De Roever, pag. 16). [N 63, 44d; N 63, 44c]
II-6
|