32227 |
asstroppen |
trekbanden:
tręk˱bɛ̄n (Q071p Diepenbeek)
|
De metalen beugels die dienen om de metalen karas in het houten asblok vast te houden. Zie ook afb. 195. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de asstroppen. Meestal is het een soort beugel met aan beide einden schroefdraad waarop met twee moeren een sluitstuk wordt vastgezet. Soms bestaan de asstroppen echter ook uit twee ijzeren plaatjes, één boven en één onder het asblok, die worden verbonden door twee bouten waarop twee moeren worden gedraaid (Goossens, pag. 18). [N G, 48b; JG, 1a]
II-12
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
aasgoansdoag (Q071p Diepenbeek),
aasgoensdoag (Q071p Diepenbeek),
āsgonsda͂ch (Q071p Diepenbeek),
āsgŏnsdöch (Q071p Diepenbeek),
aswoensdag:
aschwoensdag (Q071p Diepenbeek)
|
Aswoensdag, de eerste dag van de grote vasten [ésjermitwoch, aesjergoonsdiech, esjelegoonsdich]. [N 96C (1989)] || Aswoensdag. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
19561 |
aszeef |
assenzeef:
asse~
āsəzēəf (Q071p Diepenbeek)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23401 |
aureool |
kroontje:
krünke (Q071p Diepenbeek)
|
De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21137 |
auto |
auto:
ootoo (Q071p Diepenbeek)
|
een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22370 |
autoped |
trottinette (fr.):
trontenet (Q071p Diepenbeek),
trontinet (Q071p Diepenbeek),
/
trontenet (Q071p Diepenbeek),
trottenet: laatste e uitspreken als e met accent circonflexe
trottenet (Q071p Diepenbeek)
|
/ [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje] [N 112 (2006)] || Step. || trottinette [SND (2006)]
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
avegaar:
ǭvǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
achterstevoren:
êsdeveur (Q071p Diepenbeek),
averechts:
euveres (Q071p Diepenbeek),
ùveres (Q071p Diepenbeek),
omgedraaid:
omgədreid (Q071p Diepenbeek)
|
achterstevoren, averechts || niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23257 |
avondgebed |
avondgebed:
oovendgebed (Q071p Diepenbeek)
|
Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20582 |
avondmaal |
avondskost:
avondskost (Q071p Diepenbeek),
ooskes (Q071p Diepenbeek)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|