24445 |
avondspin |
nachtspin:
nāxspeͅn (Q071p Diepenbeek)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20546 |
azijn |
edik:
eïk (Q071p Diepenbeek),
ēk (Q071p Diepenbeek),
azijn"wordt niet gebruikt
ēk (Q071p Diepenbeek)
|
Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)]
III-2-3
|
18321 |
baaien onderrok |
baaien onderrok:
bojen onnerrok (Q071p Diepenbeek)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18282 |
baalschort |
baalvoordoek:
balvjeureug (Q071p Diepenbeek),
guanovoordoek:
*Vgl. WLD I.4 (blz. 31): wannevoordoek, [wan\\v[re]] P 120.
waanowveuring (Q071p Diepenbeek),
wanovjeureng (Q071p Diepenbeek)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] || werkvoorschoot die gemaakt werd van waanowzak waar meststoffen van die naam in vervoerd werden (merk Guano)
III-1-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
sleuren (Q071p Diepenbeek),
Veë sleurdn bè Lis va Kaot Baas anne veurdeur èin tot anne stoof.
sleure (Q071p Diepenbeek)
|
Glijden. || Sleuren (op het ijs glibberen). [Willems (1885)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
bo.at (Q071p Diepenbeek),
bǭt (Q071p Diepenbeek),
vlimmen:
vlø̜mǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] || Het gedeelte van de watergoot bij onderslagmolens achter de schietzolder. Zie ook afb. 71 en de toelichting bij het lemma ɛschietzolderɛ.' [Vds 62; Jan 63]
I-4, II-3, II-6
|
17720 |
baarmoeder |
baarmoeder:
baarmoeder (Q071p Diepenbeek)
|
baarmoeder [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34484 |
baarmoeder van de kip |
eierstok:
ērstǫk (Q071p Diepenbeek)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
baarmoeder:
bārmudǝr (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
23154 |
baarspelen |
deraanbaren:
traonbaor`n (Q071p Diepenbeek)
|
Jongensspel, waarbij men, zonder aangetikt te worden, een bepaald punt in het kamp van de tegenpartij tracht te bereiken.
III-3-2
|