e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korfmes gewoon mes: gewūn męs (Diepenbeek), korfmes: kø̄rfmęs (Diepenbeek) Mes waarmee de imker de raten opsnoeit. Wanneer hij honing wil oogsten zal hij hiermee alle of bijna alle raten uit de korf snijden. Volgens de informanten van L 289 en L 333 kan daarvoor ieder willekeurig mes gebruikt worden. Daarop wijzen ook de woordtypen gewoon mes en mes. Andere woordtypen wijzen op een bepaald soort mes. Het kan een schaapschaarmodel zijn (L 416), een langwerpig mes dat aan de onderkant rond gebogen is (L 210, 414), een spatelvormig mes (P 120) of een mes met zeer korte snede haaks aan een lange steel (Q 253). [N 63, 80c; N 63, 81c] II-6
korhoen heihaan: Frings  heͅihōͅən (Diepenbeek) korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)] III-4-1
kornoelje (alg.) konkernol: konkernael (Diepenbeek), kuŋkərnul (Diepenbeek) kornoelje [ZND 01 (1922)] III-4-3
korporaal korporaal: kaprō[e}l (Diepenbeek), koprôâl (Diepenbeek), korperoal (Diepenbeek), kəprō[a}l (Diepenbeek) korporaal [ZND 36 (1941)] III-3-1
korset corselet (<fr.): Van Dale: corselet (Fr., verkl. v. Ofr. cors), combinatie van korset en bustehouder. *Van Dale (FN)!  kerslèi (Diepenbeek), kərsleͅj (Diepenbeek) korset || korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
kort geknipt haar bros: bros (Diepenbeek) Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)] III-1-1
kort onderrokje lijfje: lufke (Diepenbeek) onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)] III-1-3
kort schortlint snoer: snoer (Diepenbeek), snuur (Diepenbeek), snoertje: snuike (Diepenbeek) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
kort stikken kortstikken: kotstekǝn (Diepenbeek) Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56] II-7
kortademig dempig: dempig (Diepenbeek), deͅmpex (Diepenbeek) hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] III-1-2