28602 |
korfmes |
gewoon mes:
gewūn męs (Q071p Diepenbeek),
korfmes:
kø̄rfmęs (Q071p Diepenbeek)
|
Mes waarmee de imker de raten opsnoeit. Wanneer hij honing wil oogsten zal hij hiermee alle of bijna alle raten uit de korf snijden. Volgens de informanten van L 289 en L 333 kan daarvoor ieder willekeurig mes gebruikt worden. Daarop wijzen ook de woordtypen gewoon mes en mes. Andere woordtypen wijzen op een bepaald soort mes. Het kan een schaapschaarmodel zijn (L 416), een langwerpig mes dat aan de onderkant rond gebogen is (L 210, 414), een spatelvormig mes (P 120) of een mes met zeer korte snede haaks aan een lange steel (Q 253). [N 63, 80c; N 63, 81c]
II-6
|
24194 |
korhoen |
heihaan:
Frings
heͅihōͅən (Q071p Diepenbeek)
|
korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
konkernael (Q071p Diepenbeek),
kuŋkərnul (Q071p Diepenbeek)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
kaprō[e}l (Q071p Diepenbeek),
koprôâl (Q071p Diepenbeek),
korperoal (Q071p Diepenbeek),
kəprō[a}l (Q071p Diepenbeek)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18604 |
korset |
corselet (<fr.):
Van Dale: corselet (Fr., verkl. v. Ofr. cors), combinatie van korset en bustehouder. *Van Dale (FN)!
kerslèi (Q071p Diepenbeek),
kərsleͅj (Q071p Diepenbeek)
|
korset || korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
bros:
bros (Q071p Diepenbeek)
|
Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
18361 |
kort onderrokje |
lijfje:
lufke (Q071p Diepenbeek)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18330 |
kort schortlint |
snoer:
snoer (Q071p Diepenbeek),
snuur (Q071p Diepenbeek),
snoertje:
snuike (Q071p Diepenbeek)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28978 |
kort stikken |
kortstikken:
kotstekǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56]
II-7
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (Q071p Diepenbeek),
deͅmpex (Q071p Diepenbeek)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|